ECLI:NL:RBDHA:2017:13504
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis door Eritrese eiser
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 27 oktober 2017 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door een Eritrese eiser. De eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Veiligheid en Justitie, dat op 30 maart 2017 was genomen. De eiser stelde dat hij geboren was in Eritrea en dat hij de Eritrese nationaliteit bezat. Hij had een aanvraag voor een mvv ingediend in het kader van nareis, maar deze was afgewezen omdat hij zijn identiteit en de familierechtelijke relatie met zijn dochter niet met officiële documenten had aangetoond.
Tijdens de zitting op 22 september 2017 werd het onderzoek gesloten. De rechtbank overwoog dat de eiser niet in staat was om de benodigde documenten te overleggen die zijn identiteit en de relatie met zijn dochter konden bevestigen. De rechtbank verwees naar een algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Eritrea, waaruit bleek dat er familieregisters zijn en dat wijzigingen in de burgerlijke staat geregistreerd moeten worden. De eiser had niet aannemelijk gemaakt waarom hij geen geboorteakte had kunnen overleggen.
De rechtbank concludeerde dat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor de verlening van een mvv en dat zijn beroep ongegrond was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter J.F.I. Sinack, in tegenwoordigheid van griffier A.E. Paulus, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.