ECLI:NL:RBDHA:2017:13504

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 oktober 2017
Publicatiedatum
21 november 2017
Zaaknummer
AWB 17/8872
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis door Eritrese eiser

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 27 oktober 2017 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door een Eritrese eiser. De eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Veiligheid en Justitie, dat op 30 maart 2017 was genomen. De eiser stelde dat hij geboren was in Eritrea en dat hij de Eritrese nationaliteit bezat. Hij had een aanvraag voor een mvv ingediend in het kader van nareis, maar deze was afgewezen omdat hij zijn identiteit en de familierechtelijke relatie met zijn dochter niet met officiële documenten had aangetoond.

Tijdens de zitting op 22 september 2017 werd het onderzoek gesloten. De rechtbank overwoog dat de eiser niet in staat was om de benodigde documenten te overleggen die zijn identiteit en de relatie met zijn dochter konden bevestigen. De rechtbank verwees naar een algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Eritrea, waaruit bleek dat er familieregisters zijn en dat wijzigingen in de burgerlijke staat geregistreerd moeten worden. De eiser had niet aannemelijk gemaakt waarom hij geen geboorteakte had kunnen overleggen.

De rechtbank concludeerde dat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor de verlening van een mvv en dat zijn beroep ongegrond was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter J.F.I. Sinack, in tegenwoordigheid van griffier A.E. Paulus, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/8872
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 27 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser,

gemachtigde: mr. L.B. Vellenga-van Nieuwkerk,
en

de minister van Veiligheid en Justitie (en diens rechtsvoorganger), verweerder,

gemachtigde: mr. T.L. Schuitemaker.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 30 maart 2017
(het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 22 september 2017. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te bezitten. Bij besluit van 3 augustus 2015 heeft verweerder aan referente, de gestelde dochter van eiser, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Op 13 oktober 2015 heeft referente namens eiser een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis ingediend. Op 13 mei 2016 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser daartegen ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat eiser zijn identiteit en de familierechtelijke relatie met referente niet met officiële documenten heeft aangetoond. Verweerder volgt eiser niet in zijn beroep op bewijsnood.
3. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Verweerder heeft terecht gesteld dat eiser zijn identiteit niet met officiële documenten heeft aangetoond. Verweerder heeft daarbij terecht overwogen dat niet kan worden vastgesteld of de overgelegde gedeeltelijke kopie van een Eritrese identiteitskaart betrekking heeft op eiser, nu de daarop vermelde geboortedatum en geboorteplaats volgens de vertaling onleesbaar zijn. De door eiser overgelegde kopieën van Israëlische documenten zijn niet afkomstig van de Eritrese autoriteiten en kunnen om die reden evenmin de identiteit van eiser aantonen. Verweerder heeft verder nog terecht opgemerkt in zijn verweerschrift dat eiser volgens de overgelegde Israëlische documenten in het bezit is van een Eritrees paspoort en dat niet valt in te zien waarom hij dit niet heeft overgelegd.
5. Vaststaat daarnaast dat eiser geen documenten heeft overgelegd om zijn familierechtelijke relatie met referente aan te tonen. Verweerder heeft terecht verwezen naar het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Eritrea van 6 februari 2017, waaruit volgt dat Kebabi-overheden familieregisters hebben en dat wijzigingen in de burgerlijke staat van een gezinslid daarin moeten worden geregistreerd. Verder blijkt hieruit dat het verplicht is een pasgeboren kind te laten registeren. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt waarom hij – in weerwil van de informatie uit het ambtsbericht – geen geboorteakte heeft (gehad) waaruit de familierechtelijke relatie van eiser en referente blijkt. Evenmin is gebleken dat eiser heeft geprobeerd om – eventueel door tussenkomst van derden - de benodigde documenten te verkrijgen. Eiser heeft aldus niet aannemelijk gemaakt dat hij in bewijsnood verkeert. Een identificerend gehoor is daarmee niet aan de orde en verweerder heeft eiser ook niet de mogelijkheid van een DNA-onderzoek hoeven aanbieden.
6. Nu de familierechtelijke relatie tussen eiser en referente niet is aangetoond, kan het beroep van eiser op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden reeds hierom niet slagen.
7. Het beroep van eiser op schending van de hoorplicht slaagt evenmin. Een bestuursorgaan mag krachtens artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht van het horen afzien indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, deed deze situatie zich voor.
8. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor verlening van een mvv in het kader van nareis en heeft de aanvraag terecht afgewezen.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. A.E. Paulus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.