ECLI:NL:RBDHA:2017:13497

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2017
Publicatiedatum
21 november 2017
Zaaknummer
NL17.9047
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek zonder bekend adres

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 oktober 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van een eiser die met onbekende bestemming is vertrokken. De eiser had op 19 september 2017 een beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Veiligheid en Justitie, die had besloten de asielaanvraag niet in behandeling te nemen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Dit besluit was genomen omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag van de eiser.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de eiser op 25 juli 2017, nog voordat het voornemen tot afwijzing van zijn aanvraag was uitgebracht, met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde van de eiser heeft aangegeven dat er geen contact meer is met de eiser, en de rechtbank heeft zich afgevraagd of de eiser nog procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep. De rechtbank concludeert dat, gezien het feit dat de eiser is vertrokken zonder bekend adres en er geen contact is met zijn gemachtigde, de eiser kennelijk geen belang hecht aan de beoordeling van zijn beroep.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om verzet in te stellen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.9047

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. H.W.F. Klarenaar),
en
de minister van Veiligheid en Justitie (en diens rechtsvoorgangers), verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) omdat Duitsland verantwoordelijk wordt geacht voor de behandeling van zijn aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.

Overwegingen

1. In artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is, onder meer, bepaald dat de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de rechtbank te verschijnen, het onderzoek kan sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder opgemerkt dat uit informatie van de Centraal Orgaan opvang Asielzoekers is gebleken dat eiser op 25 juli 2017, zonder de beslissing op zijn asielaanvraag af te wachten, met onbekende bestemming is vertrokken. Uit het bericht van eisers gemachtigde van 29 september 2017 volgt dat zijn gemachtigde ook geen contact heeft met eiser.
3. De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep.
4. Niet in geschil is dat eiser op 25 juli 2017, nog voor het uitbrengen van het voornemen tot afwijzing van zijn aanvraag, met onbekende bestemming is vertrokken. Gesteld noch gebleken is dat eiser sinds die tijd contact heeft gehad met zijn gemachtigde.
5. Eisers gemachtigde heeft naar voren gebracht dat het klopt dat er thans geen contact meer is, maar dat niet uitgesloten kan worden dat dit vandaag of morgen weer anders wordt.
6. De rechtbank is van oordeel dat uit het feit dat eiser is vertrokken, zonder dat bekend is waarheen, afgeleid moet worden dat eiser kennelijk geen belang hecht aan de beoordeling van zijn beroep door de rechtbank. Voor zover zijn gemachtigde betoogt dat het contact mogelijk weer kan worden hersteld, is de rechtbank van oordeel dat dit een veronderstelling is die niet is onderbouwd. Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat eiser geen procesbelang heeft.
7. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.