ECLI:NL:RBDHA:2017:13378

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2017
Publicatiedatum
17 november 2017
Zaaknummer
17/6363
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning na melding van verbroken gezinsband

In deze zaak heeft eiser, een Zambiaanse man, beroep ingesteld tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De verblijfsvergunning was verleend voor verblijf bij zijn Nederlandse echtgenote, maar werd ingetrokken na een melding van de echtgenote dat de gezinsband verbroken was. De rechtbank heeft op 12 oktober 2017 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarbij de rechtbank oordeelde dat de relatie per 20 juli 2016 als verbroken moest worden beschouwd. Eiser had aangevoerd dat de feitelijke gezinsband niet was verbroken, maar de rechtbank oordeelde dat de informatie van de echtgenote, waaronder een meldingsformulier en een brief, voldoende was om de intrekking te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had besloten de verblijfsvergunning in te trekken, omdat eiser niet langer voldeed aan de voorwaarden waaronder de vergunning was verleend. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/6363

uitspraak van 12 oktober 2017 in de zaak tussen

[naam 1] , eiser,

gemachtigde: mr. R.C. van den Berg,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. A.M.H.W. van Heerebeek.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 27 februari 2017 (bestreden besluit).
Van verweerder is een verweerschrift ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2017. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door voormelde gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser, geboren op [geboortedatum 1] en van Zambiaanse nationaliteit, is op
[datum] gehuwd met [naam 2] . [naam 2] is geboren op [geboortedatum 2] en van Nederlandse nationaliteit. Op 15 oktober 2013 is aan eiser een verblijfsvergunning verleend voor verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 2] , geldig tot 15 oktober 2018.
2. Verweerder heeft een meldingsformulier van [naam 2] van 20 juli 2016 ontvangen waarop is vermeld dat de gezinsband met eiser is verbroken. Als toelichting is vermeld: ‘Mijn man wil scheiden’. Bij brief van 21 november 2016 heeft verweerder eiser gemeld voornemens te zijn de verblijfsvergunning in te trekken per 20 juli 2016.
3. In een brief van 26 november 2016 meldt [naam 2] aan verweerder onder meer dat eiser niet participeerde in het huwelijk, weinig empathie toonde, niet emotioneel betrokken was, niet wilde werken, niet financieel wilde bijdragen, een geheel eigen leven leidde en hoogstwaarschijnlijk niet om oprechte redenen met haar is getrouwd. Verder is vermeld dat eiser al zeer geruime tijd in de logeerkamer slaapt en sindsdien nauwelijks met [naam 2] communiceert, maar nog wel bij [naam 2] woont omdat zij zich als referent verantwoordelijk voor hem voelt.
4. Bij brief van 8 december 2016 heeft eiser aan verweerder gemeld ondanks problemen nog steeds met [naam 2] te zijn getrouwd. Verder is vermeld: “Met het intrekken van mijn verblijfsvergunning, wat is mijn lot? Hoe nu verder?”
5. Bij besluit van 12 december 2016 (primair besluit) is de verblijfsvergunning ingetrokken per 20 juli 2016 omdat niet langer wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend.
6. In de gronden van bezwaar van 18 januari 2017 heeft eiser aangevoerd dat de feitelijke gezinsband niet is verbroken. Eiser woont nog steeds met [naam 2] op hetzelfde adres. Weliswaar is sprake van spanningen, onder meer omdat de kinderwens van [naam 2] niet is vervuld en [naam 2] huwelijkse voorwaarden wil opstellen zodat eiser niet is gerechtigd tot enig deel in de verkoop van de woning van [naam 2] , maar de relatie is nog niet beëindigd.
7. In een telefoonnotitie van 23 februari 2017 van een gesprek tussen verweerder en [naam 2] is onder meer vermeld:
“(…) geeft aan dat de woning verkocht is, dat betrokkene getekend heeft maar dat hij niet wil vertrekken en nog steeds in de woning verblijft. Er is geen communicatie tussen hen, ze wordt genegeerd en is ten einde raad Ze is al sinds maart vorig jaar bezig met een mediator omdat betrokkene wilde scheiden en heeft ook notarissen benaderd in verband met het opstellen van huwelijkse voorwaarden. Inmiddels heeft ze stappen ondernomen om de scheiding in gang te zetten. (…)”
8. Het bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de gezinsband per 20 juli 2016 als verbroken wordt beschouwd, gelet op het onder 2 bedoelde meldingsformulier van 20 juli 2016, de brief van 26 november 2016 en het telefoongesprek van 23 februari 2017.
9. Eiser heeft daartegen - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De relatie is niet verbroken per 20 juli 2016. In december 2016 was eiser nog met [naam 2] in gesprek over de relatie. Dat blijkt uit een overgelegde brief van de mediator van 19 december 2016, waarin de mediator vraagt of eiser en [naam 2] de echtscheiding nog willen doorzetten. Het bestreden besluit is voorts niet zorgvuldig voorbereid, nu dit uitsluitend is gebaseerd op een telefoongesprek, zonder dat hoor- en wederhoor is toegepast. Verder is de hoorplicht geschonden. Ten slotte is een brief van [naam 2] van 8 januari 2016 aan eiser met als onderwerp ‘huwelijksvoorwaarden’ overgelegd en een brief van een bestuurslid van een sportvereniging van 5 juli 2017, waarin samengevat is vermeld dat eiser goed ingeburgerd en enthousiast is en hem is aangeboden voetbaltrainer te worden.
10. Niet in geschil is dat de relatie tussen eiser en [naam 2] is verbroken. Het geschil spitst zich toe op de vraag per wanneer de relatie als verbroken moet worden beschouwd. Het procesbelang is gelegen in de mogelijkheid tot naturalisatie na een periode van drie jaar onafgebroken huwelijk en samenwoning met een geldige verblijfsvergunning.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de relatie als verbroken moet worden beschouwd per 20 juli 2016. De door [naam 2] op 20 juli 2016 verstrekte informatie dat eiser wil scheiden, is door eiser in zijn brief van 8 december 2016 - en ook nadien - onvoldoende gemotiveerd weersproken. Datzelfde geldt voor de door [naam 2] bij schrijven van 26 november 2016 aan verweerder verstrekte informatie - waaronder de mededeling dat eiser al zeer geruime tijd in de logeerkamer slaapt en nog nauwelijks met [naam 2] communiceert - en de telefonisch door [naam 2] op 23 februari 2017 verstrekte informatie. Dat partijen in december 2016 nog in gesprek met een mediator waren, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Hierbij is van belang dat uit de onder 3 en 7 bedoelde informatie van [naam 2] blijkt dat dat al sinds maart 2016 het geval was, hetgeen door eiser niet is weersproken. Verder is in de onder 3 bedoelde brief vermeld dat [naam 2] voorafgaand aan het huwelijk had aangegeven dat zij huwelijkse voorwaarden wilde en dat het mis ging op het moment dat zij de huwelijkse voorwaarden wilde doorvoeren. Ter zitting heeft eiser desgevraagd verklaard dat een mediator is benaderd in verband met het opstellen van huwelijkse voorwaarden, hetgeen strookt met de door [naam 2] verstrekte informatie. Uit het voorgaande volgt dat het feit dat in december 2016 nog sprake was van mediation, er niet aan in de weg staat dat de relatie reeds per 20 juli 2016 als verbroken moet worden beschouwd. Dat de scheiding pas nadien is ingezet en eiser na 20 juli 2016 nog op hetzelfde adres was ingeschreven en bij [naam 2] woonde, doet aan het voorgaande niet af. Wat eiser in dit kader heeft aangevoerd kan hem niet baten.
12. Nu eiser in de gelegenheid is gesteld te reageren op het voornemen en eiser vervolgens in bezwaar en beroep de mogelijkheid had om gronden aan te voeren, faalt de grond dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid omdat dit uitsluitend is gebaseerd op van [naam 2] verkregen informatie. Voor zover eiser beoogt aan te voeren dat hij het voornemen tot intrekking van zijn verblijfsvergunning niet heeft ontvangen dan wel dat dit door [naam 2] - met wie hij op dat moment samenwoonde - is achtergehouden, kan dit hem niet baten. Uit de onder 4 bedoelde brief volgt dat het voornemen eiser moet hebben bereikt, nu die brief dateert van vóór het primaire besluit en daarin wordt gesproken over intrekking van de verblijfsvergunning.
13. Geconcludeerd wordt dat verweerder de verblijfsvergunning terecht per 20 juli 2016 heeft ingetrokken.
14. Ten aanzien van het beroep op de hoorplicht overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder kan van het horen afzien indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het primaire besluit en hetgeen daartegen in bezwaar is aangevoerd, is aan voormelde maatstaf voldaan. Hetgeen namens eiser in beroep is aangevoerd geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Deze grond faalt eveneens.
15. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. van der Hell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.