In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, heeft de Rechtbank Den Haag op 14 november 2017 uitspraak gedaan over de inschrijving van de Combinatie DHM Infra B.V. bij een Europese aanbesteding van Rijkswaterstaat. Eiseres, Antea Nederland B.V., vorderde dat de inschrijving van de Combinatie als ongeldig zou worden verklaard. De rechtbank oordeelde dat de inschrijving ongeldig was omdat het inschrijvingsbiljet niet correct was ondertekend. Alle ondernemingen die deel uitmaken van de combinatie hadden op het inschrijvingsbiljet moeten worden vermeld en ondertekenen, wat niet was gebeurd. De rechtbank stelde vast dat de inschrijving niet voldeed aan de eisen van de Aanbestedingswet 2012, die vereist dat alle deelnemers aan een combinatie hun gegevens en handtekeningen op het inschrijvingsbiljet vermelden. De rechtbank oordeelde dat Rijkswaterstaat de inschrijving van de Combinatie had moeten terzijde leggen en dat Antea, die een lagere prijs had geboden maar geen score op de EMVI-criteria had behaald, recht had op een nieuwe gunningsbeslissing. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van Antea toe en veroordeelde Rijkswaterstaat in de proceskosten.