ECLI:NL:RBDHA:2017:13132

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2017
Publicatiedatum
14 november 2017
Zaaknummer
NL17.10990
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.10990

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2017 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, mede namens haar minderjarige kinderen

[kind 1],geboren op [geboortedatum] 2010
[kind 2], geboren op [geboortedatum] 2014, en
[kind 3], geboren op [geboortedatum] 2015
(gemachtigde: mr. M.A. Krikke),
en
de minister van Veiligheid en Justitie, thans de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. E. Groenendijk).

ProcesverloopBij besluit van 12 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Fawsy. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 9 juli 2017 heeft eiseres een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiseres heeft aan haar aanvraag het volgende asielrelaas ten grondslag gelegd. Eiseres heeft als christelijke vrouw problemen ondervonden in Egypte. Eiseres heeft in 2016 en 2017 een aantal incidenten meegemaakt waarbij zij is
lastig gevallen vanwege haar geloof. Verder beroept eiseres zich op de algemene situatie voor christenen in Egypte.
2. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres;
- problemen vanwege religie;
- besnijdenis van de dochter van eiseres.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Verweerder heeft het element over identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig geacht. Ten aanzien van de problemen die eiseres heeft ondervonden vanwege haar religie heeft verweerder overwogen dat de incidenten waar eiseres over heeft verklaard geloofwaardig worden geacht, maar de link die eiseres zelf legt tussen deze incidenten en haar religie wordt door verweerder niet gevolgd. Verweerder heeft hiertoe overwogen dat geen concrete aanwijzingen bestaan waaruit valt op te maken dat de incidenten betrekking hebben op de religie van eiseres. Eiseres baseert dit verband enkel op vermoedens. Ten aanzien van de besnijdenis van de dochter van eiseres acht verweerder niet aannemelijk geworden dat de moeder van eiseres voorbij zal gaan aan de wens van eiseres en haar echtgenoot om hun dochter niet te laten besnijden.
4. In beroep voert eiseres aan dat de door haar genoemde incidenten geloofwaardig zijn en dat verweerder een aantal incidenten ten onrechte niet bij de beoordeling heeft betrokken. De genoemde incidenten maken dat eiseres als christelijke vrouw in Egypte middels haar individuele relaas aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer te vrezen heeft voor vervolging of onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag en het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verder beroept eiseres zich op de algemene situatie ten aanzien van koptische christenen in Egypte. Hiertoe verwijst zij naar een groot aantal rapporten en documenten, waaronder het ‘Country Report on Human Rights Practices 2016 – Egypt’, van het US Department of State van 3 maart 2017, het |Amnesty International raport ‘The State of the world’s human rights – Egypt’ van 22 feburari 2017, het jaarrapport van Human Rights Watch van 12 januari 2017, ‘Human Rights Watch: World Report 2017 – Egypt’ en een groot aantal artikelen en video’s van Arabische sites, die ook bij de zienswijze zijn ingebracht. Ten slotte heeft eiseres aangevoerd dat zij bang is dat haar dochter zal worden besneden.
5. De rechtbank overweegt het volgende.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat het aan eiseres zelf is om haar asielgronden kenbaar en aannemelijk te maken. De stelling van eiseres dat verweerder het incident met de gele trui ten onrechte niet heeft betrokken bij de beoordeling van het relaas, kan reeds daarom niet slagen. Van eiseres had mogen worden verwacht dat zij melding van dit incident had gemaakt tijdens het gehoor, en niet eerst bij de correcties en aanvullingen op het gehoor. Dat zij tijdens het gehoor, waarin de redenen voor de asielaanvraag worden besproken, geen melding heeft gemaakt van dit incident, heeft verweerder tot de conclusie kunnen leiden dat dit incident geen grond vormt aan te nemen dat sprake is van ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Overigens heeft verweerder het incident met de gele trui wel degelijk inhoudelijk beoordeeld en daarover in het bestreden besluit kunnen overwegen dat niet kan worden geconcludeerd dat dit incident als vervolging of als ernstige schade aangemerkt dient te worden.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit afdoende heeft gemotiveerd dat de incidenten die eiseres in haar gehoor heeft genoemd geloofwaardig worden geacht, doch dat het verband tussen de verschillende incidenten ontbreekt, nu het telkens afzonderlijke incidenten betreft, met afzonderlijke daders. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de incidenten tegen haar gericht waren. Dat de incidenten zouden zijn ingegeven wegens het geloof van eiseres, baseert zij enkel op vermoedens. Verweerder heeft in het bestreden besluit ten aanzien van de verschillende incidenten deugdelijk gemotiveerd waarom eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze incidenten hebben plaatsgevonden wegens haar geloofsovertuiging.
5.3.
Ten aanzien van het standpunt van eiseres dat zij als koptische christen te vrezen heeft voor schending van artikel 3 EVRM indien zij terugkeert naar Egypte, nu de autoriteiten geen bescherming bieden aan deze groep, overweegt de rechtbank het volgende.
De Afdeling heeft bij uitspraak van 6 augustus 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2623) overwogen dat verweerder zich in het daarin aan de orde zijnde besluit deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat koptische christenen in Egypte niet hoeven worden aangemerkt als kwetsbare minderheidsgroep. Verweerder heeft zich in die zaak op het standpunt gesteld dat voor christenen in Egypte in het algemeen geen reëel risico bestaat op vervolging of een onmenselijke behandeling, maar dat dat risico wel bestaat in gebieden buiten de grote steden, onder meer in gebieden waar moslims veel invloed hebben, en dat christenen in dat geval in het algemeen kunnen verhuizen naar een gebied waar de invloed van moslims niet zo groot is. Hieruit heeft verweerder afgeleid dat koptische christenen zich in het algemeen aan eventueel dreigend geweld of mensenrechtenschendingen kunnen onttrekken door zich elders in Egypte te vestigen. Hetgeen in deze uitspraak staat is bevestigd in de uitspraak van de Afdeling van 5 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:7).
De rechtbank is van oordeel dat uit de door eiseres overgelegde stukken niet is gebleken van een dermate wijziging van de situatie sinds voornoemde uitspraken, dat niet langer van voornoemde uitspraken kan worden uitgegaan.
Daarbij overweegt de rechtbank dat weliswaar is betoogd dat eisers uit een dorp komen, doch dat uit de verklaringen van eiseres in het eerste en het nader gehoor blijkt dat dit dorp ([dorp]) deel uitmaakt van een stedelijk gebied ([stedelijk gebied]). Daarnaast heeft de echtgenoot van eiseres verklaard dat in deze omgeving ongeveer 50% van de bevolking christelijk is.
Ten slotte heeft eiseres in beroep vertalingen overgelegd van een deel van de in de zienswijze overgelegde artikelen. Nu niet duidelijk is wat de bron en datering hiervan is of door wie deze vertalingen zijn gemaakt, zal de rechtbank deze stukken reeds daarom niet bij de beoordeling betrekken.
Eiseres heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de situatie ten opzichte van koptische christenen is gewijzigd en zij (persoonlijk) vanwege haar religie een risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM.
5.4.
Ten slotte is de rechtbank met verweerder van oordeel dat het enkele feit dat de moeder van eiseres in het verleden eens met eiseres heeft besproken dat het goed zou zijn haar dochter te laten besnijden, geen reden is om aan te nemen dat haar moeder daadwerkelijk tot besnijdenis van haar kleindochter zou overgaan. Hetgeen hierover door eiseres is aangevoerd, is door verweerder terecht ongeloofwaardig en niet onderbouwd geacht.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M. Bijvank, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 november 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel