ECLI:NL:RBDHA:2017:13106

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2017
Publicatiedatum
13 november 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 1449
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking vergoeding toevoeging rechtsbijstand in herzieningsverzoek huurtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 9 november 2017, staat de intrekking van de vergoeding voor een toevoeging in het kader van een herzieningsverzoek huurtoeslag centraal. Eiseres, een rechtsbijstandverlener, had op 26 oktober 2015 een toevoeging aangevraagd voor rechtsbijstand met betrekking tot een herzieningsverzoek over een besluit tot terugvordering van huurtoeslag door de Belastingdienst. De vergoeding voor deze toevoeging werd echter ingetrokken door verweerder, het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, op basis van een steekproef waaruit bleek dat 62,6% van de aanvragen niet voldeed aan de criteria.

Verweerder stelde dat volgens het geldende beleid geen toevoeging wordt verstrekt voor herzieningsverzoeken, tenzij er sprake is van juridische of feitelijke complexiteit. Eiseres betwistte dit en voerde aan dat het beleid niet van toepassing was op haar situatie, aangezien haar verzoek niet onder de eerdergenoemde criteria viel. De rechtbank oordeelde echter dat het beleid van verweerder niet onredelijk was en dat de intrekking van de vergoeding op goede gronden was gebaseerd. De rechtbank concludeerde dat de zaak niet zodanig complex was dat bijstand van een advocaat noodzakelijk was.

Daarnaast werd het beroep van eiseres op artikel 6 van het EVRM verworpen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de beperkingen in de toegang tot de rechter gerechtvaardigd en proportioneel waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af. Deze uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de criteria voor rechtsbijstand in het kader van herzieningsverzoeken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/1449

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 november 2017 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres

en

het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, verweerder

(gemachtigde: M.A.H. de Pagter).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juli 2016, verzonden op 27 juli 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de vergoeding van de toevoeging met kenmerk [kenmerk 1] ingetrokken.
Bij besluit van 16 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2017.
Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het juridisch kader is als bijlage 1 aan deze uitspraak gehecht.
2. Eiseres is rechtsbijstandverlener en werkzaam bij een kantoor dat deelneemt aan het High Trust-programma van verweerder. Uitgangspunt van dit programma is dat de vraag of een zaak toevoegingswaardig is niet langer door verweerder naar aanleiding van een toevoegingsaanvraag, maar door de rechtsbijstandverlener voorafgaand aan het indienen van de aanvraag wordt beoordeeld. Afgegeven toevoegingen en vastgestelde vergoedingen worden achteraf steekproefsgewijs gecontroleerd.
3. Eiseres heeft op 26 oktober 2015 een toevoeging aangevraagd voor rechtsbijstand ter zake van een herzieningsverzoek ten aanzien van een besluit tot terugvordering huurtoeslag 2006 van de Belastingdienst. In het kader van eiseres haar deelname aan het High Trust-programma heeft verweerder de toevoeging met kenmerk [kenmerk 1] verleend en een vergoeding vastgesteld. Op 7 juni 2016 heeft verweerder op het kantoor van eiseres een steekproef uitgevoerd. Het foutpercentage van deze steekproef bedraagt 62,6%. Naar aanleiding van de voornoemde steekproef heeft verweerder bij het primaire besluit de vastgestelde vergoeding van de toevoeging met kenmerk [kenmerk 1] ingetrokken.
4. In het bestreden besluit voert verweerder aan dat het vast beleid is om voor het indienen van een herzieningsverzoek geen toevoeging te verstrekken, tenzij er sprake is van feitelijke of juridische complexiteit. Dit beleid is gebaseerd op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder j, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (hierna: Brt). Nu niet is gebleken van feitelijke en/of juridische complexiteit, is de vastgestelde vergoeding terecht ingetrokken. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat een aparte toevoeging niet gerechtvaardigd is omdat de werkzaamheden vallen onder het bereik van de eerder verstrekte toevoeging met kenmerk [kenmerk 2].
5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat artikel 8, eerste lid, aanhef en onder j, van het Brt niet ziet op een herzieningsverzoek als bedoeld in artikel 21a Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), maar uitsluitend ziet op herhaalde aanvragen zoals omschreven in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Ten aanzien van de subsidiaire grond van het bestreden besluit voert eiseres aan dat er geen sprake kan zijn van eenzelfde rechtsbelang nu de herzieningsverzoeken waar de desbetreffende toevoegingen op zien verschillende toeslagjaren betreffen waartussen vijf jaren zitten. Voorts bepleit eiseres dat er een motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek kleeft aan het bestreden besluit nu niet al haar vragen in de bezwaarfase zijn beantwoord en verweerder niet op de hoorzitting aanwezig was. Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat het besluit in strijd is met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
Artikel 8, eerste lid, aanhef en onder j, van het Brt bepaalt dat geen toevoeging wordt verleend indien de rechtsbijstand uitsluitend is verzocht voor het indienen van een andere aanvraag bij een bestuursorgaan om een besluit te nemen. De rechtbank overweegt dat onder deze bepaling ook een verzoek om herziening als bedoeld in artikel 21a Awir valt. Uit de tekst van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder j, van het Brt volgt niet dat deze bepaling uitsluitend ziet op herzieningsverzoeken op grond van artikel 4:6 van de Awb. Dat, zoals eiseres aanvoert, artikel 21a Awir later in werking is getreden dan artikel 8, eerste lid, aanhef en onder j, van het Brt, doet aan het voorgaande niet af. De rechtbank vindt steun voor haar oordeel in werkinstructie C030 s
ociale voorzieningen – overige geschillen. Deze werkinstructie ziet onder meer op geschillen over besluiten van de Belastingdienst over huurtoeslag. In de werkinstructie C030 staat dat voor een verzoek aan een bestuursorgaan om terug te komen op een onherroepelijke beslissing (herzieningsverzoek) geen toevoeging wordt verstrekt, tenzij er sprake is van juridische of feitelijke complexiteit. Hierbij wordt expliciet verwezen naar artikel 8, eerste lid, aanhef en onder j, van het Brt. Uit het beleid van verweerder volgt dan ook dat artikel 8, eerste lid, aanhef en onder j, Brt ook ziet op herzieningsverzoeken in het kader van huurtoeslag. De rechtbank acht dit beleid niet onredelijk of anderszins onjuist.
6.2.
De rechtbank overweegt voorts dat uit het dossier niet blijkt dat de zaak waarop de toevoeging ziet zodanig juridisch en/of feitelijk complex is dat bijstand van een advocaat noodzakelijk is. Verweerder heeft dan ook terecht en op goede gronden de vergoeding van de toevoeging met kenmerk [kenmerk 1] ingetrokken.
7. Ten aanzien van het beroep van eiseres op artikel 6 EVRM overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State mag het recht op toegang tot de rechter worden beperkt en is dit niet in strijd met artikel 6 van het EVRM mits de beperkingen niet in essentie het recht op toegang tot de rechter schaden, een gerechtvaardigd doel dienen en proportioneel zijn (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 19 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1944, en 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2234). In dit geval is aan deze vereisten voldaan. Met het oog op de financiële beheersbaarheid van het systeem van rechtsbijstandsverlening moet het gerechtvaardigd worden geacht dat rechtsbijstandskosten voor procedures die een belang betreffen waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling, niet zijnde een advocaat, voor rekening van de aanvrager te laten. De rechtbank is daarom van oordeel dat artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb, artikel 8, eerste lid, aanhef en onder j, van het Brt, en het ter invulling daarvan gevoerde beleid ten aanzien van herzieningsverzoeken huurtoeslag het recht op toegang tot de rechter niet in de kern aantast, een gerechtvaardigd doel dient en proportioneel is. Het beroep op artikel 6 EVRM slaagt niet.
8. Ten aanzien van het betoog van eiseres dat het besluit onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat artikel 7:13 van de Awb geen verplichting schept voor het bestuursorgaan om bij de hoorzitting aanwezig te zijn. Ook anderszins is niet gebleken van een onzorgvuldige voorbereiding of gebrekkige motivering.
9. Gelet op het voorgaande behoeft hetgeen overigens is aangevoerd geen bespreking.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr. E.F. Binnendijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 november 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage 1

Wet op de rechtsbijstand
Artikel 12
2 Rechtsbijstand wordt niet verleend indien:
(…)
g. het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
Artikel 28
1. Het bestuur kan de toevoeging weigeren indien de aanvraag:
(…)
c. een rechtsprobleem betreft dat naar het oordeel van het bestuur eenvoudig afgehandeld kan worden;
Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria
Artikel 8
1. Geen toevoeging wordt verleend indien de rechtsbijstand uitsluitend is verzocht voor:
(…)
j. het indienen van een andere aanvraag bij een bestuursorgaan om een besluit te nemen.
2 In afwijking van het eerste lid kan een toevoeging worden verleend, indien de bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van het geval dat vereist.
Werkinstructie C030 sociale voorzieningen – overige geschillen
Zelfredzaamheid
(…)
c. verzoek herziening onherroepelijke beslissing
Voor een verzoek aan een bestuursorgaan / de rechtbank om terug te komen op een onherroepelijke beslissing (herzieningsverzoek) verstrek je geen toevoeging, tenzij er sprake is van juridische of feitelijke complexiteit ( artikel 8 sub j Brt).