In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 9 november 2017, staat de intrekking van de vergoeding voor een toevoeging centraal. Eiseres, werkzaam als rechtsbijstandverlener en deelnemer aan het High Trust-programma, had op 22 oktober 2015 een toevoeging aangevraagd voor rechtsbijstand in verband met een bezwaar tegen een terugvorderingsbeslissing huurtoeslag 2013 van de Belastingdienst. De vergoeding voor deze toevoeging werd echter ingetrokken door verweerder, het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, op basis van een steekproef waaruit bleek dat 62,6% van de verleende toevoegingen niet aan de criteria voldeed.
De rechtbank oordeelt dat de intrekking van de vergoeding terecht is, omdat de werkzaamheden van eiseres niet als complex genoeg werden beschouwd om recht op een toevoeging te rechtvaardigen. De rechtbank verwijst naar de relevante wetgeving, waaronder de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) en het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (Brt), en stelt vast dat de aanvraag voor rechtsbijstand niet voldeed aan de voorwaarden voor toevoeging. Eiseres had onvoldoende aangetoond dat er sprake was van juridische of feitelijke complexiteit die bijstand van een advocaat noodzakelijk maakte.
Daarnaast wordt het beroep van eiseres op artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) verworpen. De rechtbank concludeert dat de beperkingen in de rechtsbijstandverlening niet in strijd zijn met het EVRM, mits deze beperkingen niet in essentie het recht op toegang tot de rechter schaden. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond en bevestigt de beslissing van verweerder om de vergoeding van de toevoeging in te trekken.