In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 9 november 2017, is de rechtszaak aanhangig gemaakt door eiseres, een rechtsbijstandverlener, tegen het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand. De zaak betreft de intrekking van vergoedingen voor toevoegingen die eiseres had aangevraagd in het kader van bezwaar tegen herzieningsbeslissingen van de kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst. De primaire besluiten van 25 juli 2016, waarbij de vergoedingen werden ingetrokken, werden door eiseres bestreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder, de Raad voor Rechtsbijstand, terecht de vergoedingen heeft ingetrokken op basis van de werkinstructie C030, die stelt dat voor aanvragen en bezwaarprocedures inzake toeslagen in beginsel geen toevoeging wordt verleend. Eiseres voerde aan dat de werkinstructie niet van toepassing was op herzieningsverzoeken, maar de rechtbank oordeelde dat dit standpunt onjuist was. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de vergoedingen op goede gronden was en dat er geen sprake was van juridische of feitelijke complexiteit die een toevoeging rechtvaardigde. Eiseres had ook een beroep gedaan op artikel 6 van het EVRM, maar de rechtbank oordeelde dat de beperkingen van het recht op toegang tot de rechter gerechtvaardigd en proportioneel waren. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.