ECLI:NL:RBDHA:2017:13063
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van het faillissementsverzoek van een onderneming wegens onvoldoende vorderingsrecht
Op 31 oktober 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een faillissementsprocedure waarbij verzoeker, vertegenwoordigd door mr. H.F.C. Hoogendoorn, een faillissementsaanvraag heeft ingediend tegen verweerster. De rechtbank heeft de zaak behandeld in raadkamer op 24 oktober 2017. Verzoeker stelt dat verweerster in een toestand verkeert van niet kunnen betalen, omdat zowel de vordering van verzoeker als die van de Coöperatieve Rabobank U.A. onbetaald zijn gebleven. Verweerster heeft echter betwist dat het faillissementsverzoek terecht is, en heeft aangevoerd dat er een lopende procedure is met de Rabobank, waarin zij zich zal verweren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er een nauwe samenhang bestaat tussen de hoofdsom en de steunvordering, en dat als verzoeker in de procedure tegen de Rabobank in het gelijk wordt gesteld, er geen vorderingsrecht meer bestaat van verzoeker op verweerster. De rechtbank oordeelt dat, hoewel verweerster betalingen heeft verricht, dit niet voldoende is om het bestaan van de hoofdsom summierlijk vast te stellen. De rechtbank concludeert dat het faillissementsverzoek op deze grond moet worden afgewezen, zonder verdere bespreking van de andere argumenten die door partijen zijn ingebracht.
De beslissing van de rechtbank is dat het verzoek tot faillietverklaring van verweerster wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. M.M.F. Holtrop, rechter, en is uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.J.P. van Wieringen, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen acht dagen hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Den Haag, uitsluitend via een advocaat.