ECLI:NL:RBDHA:2017:13063

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2017
Publicatiedatum
13 november 2017
Zaaknummer
C/09/540764/ FT RK 17/1774
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het faillissementsverzoek van een onderneming wegens onvoldoende vorderingsrecht

Op 31 oktober 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een faillissementsprocedure waarbij verzoeker, vertegenwoordigd door mr. H.F.C. Hoogendoorn, een faillissementsaanvraag heeft ingediend tegen verweerster. De rechtbank heeft de zaak behandeld in raadkamer op 24 oktober 2017. Verzoeker stelt dat verweerster in een toestand verkeert van niet kunnen betalen, omdat zowel de vordering van verzoeker als die van de Coöperatieve Rabobank U.A. onbetaald zijn gebleven. Verweerster heeft echter betwist dat het faillissementsverzoek terecht is, en heeft aangevoerd dat er een lopende procedure is met de Rabobank, waarin zij zich zal verweren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een nauwe samenhang bestaat tussen de hoofdsom en de steunvordering, en dat als verzoeker in de procedure tegen de Rabobank in het gelijk wordt gesteld, er geen vorderingsrecht meer bestaat van verzoeker op verweerster. De rechtbank oordeelt dat, hoewel verweerster betalingen heeft verricht, dit niet voldoende is om het bestaan van de hoofdsom summierlijk vast te stellen. De rechtbank concludeert dat het faillissementsverzoek op deze grond moet worden afgewezen, zonder verdere bespreking van de andere argumenten die door partijen zijn ingebracht.

De beslissing van de rechtbank is dat het verzoek tot faillietverklaring van verweerster wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. M.M.F. Holtrop, rechter, en is uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.J.P. van Wieringen, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen acht dagen hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Den Haag, uitsluitend via een advocaat.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team insolventies – enkelvoudige kamer
rekestnummer: C/09/540764 / FT RK 17/1774
uitspraakdatum: 31 oktober 2017

[Verzoeker]

verzoeker
mr. H.F.C. Hoogendoorn,
heeft een verzoekschrift met bijlagen ingediend strekkende tot faillietverklaring van:

[Verweerster],

verweerster.
Het verzoekschrift is op 24 oktober 2017 behandeld in raadkamer. Ter terechtzitting is namens verzoeker verschenen mr. H.F.C. Hoogendoorn. Namens verweerster is verschenen [X], bestuurder van verweerster. De uitspraak is bepaald op heden.
Verzoeker heeft het faillissement van verweerster aangevraagd stellende dat verweerster verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen nu zij zowel de vordering van verzoeker als de vordering van de Coöperatieve Rabobank U.A. (verder: Rabobank) onbetaald laat. De Rabobank heeft een procedure aangespannen waarin onder meer verzoeker en verweerster zijn gedagvaard. In deze procedure wordt door verzoeker verweer gevoerd terwijl verweerster zich niet heeft gesteld. Desgevraagd geeft verzoeker aan dat geen sprake is van vereenzelviging van de hoofd- en steunvordering omdat beide schuldeisers een apart vorderingsrecht hebben.
Verweerster stelt dat dat de faillissementsaanvraag prematuur is omdat over de vordering van de Rabobank een procedure wordt gevoerd. Verweerster stelt verder dat zij zich wel heeft gesteld en dat de zaak op de rol van 8 november 2017 staat. In deze procedure zal verweerster zich verweren omdat er onduidelijkheid bestaat over de hoogte van de hoofdvordering. Onder overlegging van stukken toont verweerster verder nog aan dat aan verzoeker betalingen zijn verricht ter aflossing van de hoofdsom.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3, eerste lid, Verordening 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie (herschikking IVO),
bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verweerster in Nederland ligt
Een schuldenaar verkeert in de faillissementstoestand wanneer deze meerdere schuldeisers heeft en hij opgehouden is te betalen. Indien het faillissement van een schuldenaar wordt aangevraagd door een schuldeiser moet bovendien summierlijk van het vorderingsrecht van die schuldeiser blijken.
Weliswaar zijn door verweerster betalingen verricht ter aflossing van de hoofdsom maar daarmee is het bestaan van de hoofdsom nog niet summierlijk vast komen te staan. Immers, los van de beantwoording van de vraag of sprake is van vereenzelviging van de hoofdsom en de steunvordering, is sprake van een dusdanige nauwe samenhang tussen de hoofdsom en steunvordering die maakt dat als verzoeker in de procedure die is aangespannen door de Rabobank, en waarin verzoeker verweer voert, in het gelijk wordt gesteld er geen vorderingsrecht meer is van verzoeker op verweerster en de door verweerster gestelde betalingen aan verzoeker mogelijk onverschuldigd zijn gedaan. Dit kan anders, zijn indien in het kader van dit faillissementsverzoek – op grond van summier onderzoek – van kan worden uitgegaan dat het verweer van verzoeker, in de procedure die is aangespannen door de Rabobank, geen stand zal houden. Hiervan is echter niet gebleken.
De rechtbank stelt dan ook vast dat van het bestaan van de door de verzoeker gestelde hoofdvordering onvoldoende summierlijk is gebleken. Het faillissementsverzoek dient daarmee reeds op deze grond te worden afgewezen. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht ten aanzien van de vereiste pluraliteit van schuldeisers en toestand van te hebben opgehouden te betalen, behoeft bij deze stand van zaken geen bespreking meer.

BESLISSING

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot faillietverklaring van [verweerster], voornoemd.
Gegeven door mr. M.M.F. Holtrop, rechter, en uitgesproken op 31 oktober 2017, in tegenwoordigheid van mr. J.J.P. van Wieringen, griffier.
Tegen deze uitspraak kan degene die is verschenen en aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag.