ECLI:NL:RBDHA:2017:13008

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2017
Publicatiedatum
10 november 2017
Zaaknummer
NL17.10399
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Somalië afkomstige eiseres wegens gebrek aan bewijs van huwelijk met minderheidsstam

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 november 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, afkomstig uit Somalië, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, op 9 oktober 2017, omdat deze als kennelijk ongegrond werd beschouwd. Eiseres had eerder een asielaanvraag ingediend die ook was afgewezen, en zij stelde dat zij getrouwd was met iemand van de Midgan minderheidsstam, wat haar in Somalië in gevaar zou brengen. Tijdens de zitting op 31 oktober 2017 zijn eiseres en haar gemachtigde niet verschenen, terwijl de verweerder vertegenwoordigd was.

De rechtbank overwoog dat eiseres niet voldoende nieuwe elementen had aangevoerd die haar aanvraag konden onderbouwen. De documenten die zij had ingediend ter ondersteuning van haar huwelijk met een man van de minderheidsstam werden door de rechtbank niet als authentiek erkend. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat eiseres daadwerkelijk getrouwd was met iemand van de Midgan minderheidsstam, en dat er geen reëel risico op vervolging of schending van artikel 3 van het EVRM bestond bij terugkeer naar Somalië. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de eerdere afwijzing van de asielaanvraag terecht was.

De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van de authenticiteit van documenten in asielprocedures en bevestigt dat het aan de vreemdeling is om de authenticiteit van ingediende documenten te bewijzen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beslissing openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.10399

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2017 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres,

mede namens haar minderjarige zoon
[eiser], eiser,
(gemachtigde: mr. S.S. Ilahi),
en
de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. J.A.M. van der Klis).

ProcesverloopBij besluit van 9 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de herhaalde aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens is de aanvraag van eiser afgewezen als ongegrond.

Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.10400, plaatsgevonden op 31 oktober 2017. Eisers noch hun gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is in Nederland geboren op [geboortedatum] 2016. Eiseres heeft eerder, op 16 augustus 2015 een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel. Bij beschikking van 15 september 2015 is deze aanvraag afgewezen als ongegrond. Het hiertegen gerichte beroep is bij uitspraak van 14 oktober 2015 (AWB 15/16961) door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, ongegrond verklaard. Het tegen deze uitspraak door eiseres ingediende hoger beroep is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) bij uitspraak van 10 november 2015 (201507878/1/V2) ongegrond verklaard. Het besluit van 15 september 2015 is daarmee in rechte komen vast te staan.
2. In de eerdere asielprocedure van eiseres zijn door verweerder een aantal elementen onderscheiden:
- eiseres is afkomstig uit [plaats] te Somalië, is in het bezit van de Somalische nationaliteit en behoort tot de Samaron stam;
- eiseres is een verboden relatie aangegaan met [persoon A], die tot de Midgan minderheidsstam behoort. Eiseres is op [trouwdatum] 2015 met deze man getrouwd en vlak daarna zwanger geworden;
- eiseres heeft vanwege het huwelijk met iemand van een minderheidsstam en de daaropvolgende zwangerschap problemen gekregen met haar familie en is om die reden uit Somalië vertrokken.
Eiseres is door verweerder gevolgd in haar gestelde identiteit en Somalische nationaliteit, dat zij behoort tot de Samaron stam en dat zij afkomstig is uit [plaats]. Eveneens is door verweerder aannemelijk geacht dat zij een relatie had en zwanger is. Verweerder heeft het echter niet aannemelijk geacht dat eiseres gehuwd is met iemand die tot een minderheidsstam behoort en dat eiseres door het verboden huwelijk problemen heeft ondervonden met haar familie.
Voornoemd standpunt van verweerder is door de rechtbank in haar uitspraak van 14 oktober 2015 gevolgd en staat nu in rechte vast.
3. Eiseres houdt in onderhavige procedure vast aan haar oorspronkelijke asielrelaas en heeft ten bewijze daarvan nu de volgende documenten ingebracht:
- een verklaring van de Somalische Ambassade te Brussel, gedateerd 13 april 2017, ter staving van haar identiteit, nationaliteit en herkomst;
- de geboorteakte van haar zoon [eiser];
- twee documenten ter staving van haar verboden huwelijk met [persoon A]:
a. a) een huwelijksverklaring van de rechtbank in Somalië met nummer [nummer], zonder datum;
b) een verklaring van [persoon B], de huwelijksvoltrekker, zonder nummer of datum.
4. Verweerder heeft de huidige opvolgende aanvraag van eiseres afgewezen als kennelijk ongegrond omdat eiseres naar het oordeel van verweerder geen nieuwe elementen en bevindingen aan de aanvraag ten grondslag heeft gelegd die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Hiertoe overweegt verweerder, kort samengevat en voor zover van belang, dat er in de vorige procedure al geen twijfel was aan de gestelde identiteit, nationaliteit, etniciteit en herkomst van eiseres en dat van de huwelijksdocumenten de authenticiteit niet is aangetoond. Nu het gestelde huwelijk tussen eiseres en [persoon A] van de Midgan minderheidsstam nog steeds niet is aangetoond, is evenmin aannemelijk gemaakt dat [eiser], als zoon van een vader van de Midgan minderheidsstam, bij terugkeer te vrezen heeft voor schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Ook anderszins is niet aannemelijk gemaakt dat eisers bij terugkeer naar Somalië een reëel risico lopen op vervolging dan wel schending van artikel 3 van het EVRM.
5. Eiseres is het hier niet mee eens en voert daartoe aan dat verweerder ten onrechte de ingebrachte documenten als niet-authentiek terzijde schuift. Er is immers geen bewijs dat de huwelijksakte niet door de rechtbank in Somalië zou zijn opgemaakt en de Somalische ambassade in Brussel heeft deze ook als geldig en voldoende beoordeeld. Verweerder laat verder ook na om nader te duiden wat in het bestreden besluit wordt bedoeld met ‘bijvoorbeeld’ legaliseren.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres geen rechtens relevante elementen of bevindingen naar voren heeft gebracht. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat de verklaring van de Somalische ambassade te Brussel niet kan afdoen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat berust omdat de in die verklaring opgenomen informatie in de eerdere asielprocedure al geloofwaardig is geacht. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder over de overgelegde huwelijksakte van de rechtbank in Somalië en de verklaring van de voltrekker van het huwelijk, [persoon B], terecht heeft overwogen dat deze niet als relevante nieuwe elementen kunnen worden beschouwd nu eiser de authenticiteit ervan niet heeft aangetoond. Immers, volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraken van 8 oktober 2007, 200704465/1; 7 april 2010, 200902935/1; en 23 mei 2011, 201007949/1) is een door een vreemdeling overgelegd document in een opvolgende aanvraag geen nieuw element of bevinding indien de authenticiteit van het overgelegde document niet kan worden vastgesteld. Voorts blijkt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling dat het niet aan het verweerder is om de eventuele authenticiteit van een overgelegd document aan te tonen maar dat het aan de betreffende vreemdeling is om de gestelde authenticiteit te onderbouwen (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 8 oktober 2007, 200704465/1). Verweerder heeft daarnaast terecht overwogen, nog daargelaten dat de documenten ongedateerd zijn en op verzoek zijn opgemaakt wat dus eerder had gekund en gemoeten, dat de overgelegde documenten al niet af kunnen doen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat rust nu de juistheid van inhoud van de documenten niet kan worden geverifieerd. Om deze reden kan niet de door eiseres gewenste waarde aan de documenten worden gegeven.
6.2.
Nu eiseres nog steeds niet aannemelijk heeft gemaakt te zijn getrouwd met iemand van de Midgan minderheidsstam en om die reden gegronde vrees zou hebben voor schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Somalië, is evenmin aannemelijk gemaakt dat de minderjarige zoon de Midgan-etniciteit heeft en daarom te vrezen heeft voor schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Somalië. Ook anderszins is de rechtbank niet gebleken van een reëel risico op vervolging dan wel schending van artikel 3 van het ERVM bij terugkeer van eiser naar Somalië.
6.3.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de opvolgende asielaanvraag van eiseres en de eerste asielaanvraag terecht met toepassing van artikel 31 van de Vw 2000 ongegrond heeft verklaard. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet ten onrechte de aanvraag van eiseres, met toepassing van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 20000, kennelijk ongegrond heeft verklaard.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. M.D. Gunster, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 november 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel