ECLI:NL:RBDHA:2017:12858

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2017
Publicatiedatum
8 november 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 4480
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging voorlopig verblijf voor Nigeriaanse eisers op basis van onvoldoende gezinsband en middelen van bestaan

Op 8 november 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een groep Nigeriaanse eisers die een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) hadden aangevraagd. De aanvraag was ingediend door de referent, die zich in Nederland bevond en stelde dat zijn kinderen bij hem moesten komen wonen. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had de aanvraag echter afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was dat er sprake was van een feitelijke gezinsband tussen de referent en de eisers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de referent niet kon aantonen dat hij het rechtmatige gezag over de kinderen had en dat hij niet over voldoende middelen van bestaan beschikte. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris op goede gronden had geconcludeerd dat de eisers niet voldeden aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een mvv.

Tijdens de zitting op 27 september 2017 werd de referent vertegenwoordigd door een gemachtigde, en de staatssecretaris had ook een gemachtigde aanwezig. De rechtbank heeft de argumenten van de referent en de eisers, waaronder de stelling dat er sprake was van 'more than normal emotional ties', niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeerde dat de referent niet had aangetoond dat hij de vader was van de eisers en dat er geen gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM was aangetoond. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees de eisers erop dat zij binnen zes weken hoger beroep konden instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 17/4480 en AWB 17/2600

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 november 2017 in de zaak tussen

[eiseres 1], V-nummer [V-nummer],

[eiser 1], V-nummer [V-nummer],
[eiser 2], V-nummer [V-nummer] en
[eiseres 2], V-nummer [V-nummer], tezamen te noemen eisers,
(gemachtigde: mr. P. Scholtes),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.V. van Vegten).

Procesverloop

Bij besluit van 4 augustus 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de door [referent] (referent) voor eisers ingediende aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) afgewezen.
Bij afzonderlijke besluiten van 6 januari 2017 (zaaknummer Z1-17430991029) en 2 februari 2017 (zaaknummers Z1-17432478450, Z1-17431952316 en Z1-17432792458) (de bestreden besluiten) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2017.
Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Verschenen is [referent], vader en referent van eisers. Daarnaast is als tolk in de Engelse taal verschenen A.M.R. Zeevaarder.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eisers zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum] 1999, [geboortedatum] 2000, [geboortedatum] 2004 en [geboortedatum] 1996. Op 4 maart 2016 heeft referent - de gestelde vader van eisers - een procedure Toegang en Verblijf (TEV) gestart voor eisers en daartoe een mvv-aanvraag ingediend voor het doel “verblijf bij familie- of gezinslid”.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd.
Volgens verweerder heeft referent niet aangetoond dat sprake is van een feitelijke gezinsband met eisers. Daarbij heeft verweerder onder andere gewezen op hetgeen referent ten tijde van zijn asielaanvraag verklaard heeft over zijn gezin. Verweerder hecht daarnaast gezien de verklaringen van referent geen waarde aan de overgelegde tardieve geboorteaktes.
Evenmin is aangetoond dat referent het rechtmatige gezag over eisers heeft, aangezien hij daartoe geen officiële en verifieerbare stukken heeft overgelegd. De door de oma van eisers opgestelde affidavits zijn daartoe volgens verweerder onvoldoende.
Volgens verweerder beschikt referent tevens niet duurzaam over voldoende middelen van bestaan.
Gelet op al het vorenstaande wordt aan de voorwaarden voor verlening van een mvv niet voldaan. Volgens verweerder kunnen eisers geen geslaagd beroep op artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) of op artikel 8 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) doen.
3. Referent voert aan dat hij ten tijde van zijn asielaanvraag in de veronderstelling was dat zijn vrouw was overleden en zijn kinderen [eiseres 2] en [eiser 1] ontvoerd waren. Achteraf bleek dat zijn vrouw de aanslag overleefd heeft en dat zij destijds in verwachting was van [eiser 2]. Referent heeft dit ten tijde van de asielaanvraag niet geweten, wat verklaart dat hij [eiser 2] niet genoemd heeft bij het eerste gehoor.
Ten tijde van zijn vlucht was referent nog niet overtuigd dat [eiseres 1] zijn biologische dochter was. Zij woonde destijds bij haar oma van moeders kant. Pas een jaar na de adviesaanvraag voor een mvv is referent overtuigd geraakt dat hij inderdaad de vader van [eiseres 1] is.
Verweerder heeft ten aanzien van [eiser 1] en [eiseres 2] niet duidelijk gemaakt waarom getwijfeld wordt aan de afstamming. Verweerder hecht ten onrechte geen waarde aan hun geboorteaktes en aan de verklaringen van referent over hen in het eerste gehoor van zijn asielprocedure in 2003.
Referent heeft direct in 2010 een aanvraag ingediend op het moment dat hij wist waar zijn kinderen waren en dat zij nog leefden. Een aanvraag nareis was op dat moment al niet meer mogelijk. Inhoudelijk dient verweerder de aanvraag wel als zodanig te behandelen.
Voorts blijkt uit Nigeriaanse wetgeving, part IX Childs rights act, section 83, dat het uitgangspunt is dat beide ouders het gezag hebben. Verweerder acht het gezag ten onrechte niet aangetoond.
Eisers stellen voorts onvoldoende tijd gekregen te hebben voor het aandragen van documenten.
Er is sprake van schending van artikel 8 van het EVRM. Met betrekking tot [eiseres 2] is sprake van more than normal emotional ties, aangezien haar oma niet meer in staat is voor haar te zorgen.
Tot slot heeft verweerder ten onrechte nagelaten referent in bezwaar te horen.
4. Ingevolge artikel 3.13, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000), voor zover thans van belang, wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000, onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid, verleend aan het in artikel 3.14 genoemde gezinslid.
Ingevolge artikel 3.14, aanhef en onder c, van het Vb 2000 wordt de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, verleend aan het minderjarige biologische of juridische kind van de hoofdpersoon, dat naar het oordeel van verweerder feitelijk behoort en reeds in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van die hoofdpersoon en dat onder het rechtmatige gezag van die hoofdpersoon staat.
Voor de beoordeling of een minderjarig biologisch kind feitelijk behoort of reeds in het land van herkomst behoorde tot het gezin van de hoofdpersoon, wordt aansluiting gezocht bij het begrip familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Volgens paragraaf B7/3.8.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) neemt verweerder familie- of gezinsleven aan als bedoeld in artikel 8 van het EVRM mits aan de relatie voldoende invulling wordt gegeven.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
De rechtbank overweegt dat niet gebleken is dat referent en [moeder] (de gestelde moeder van eisers) gehuwd zijn (geweest). Daarnaast zijn de geboorteaktes tardief en afkomstig uit Nigeria. Uit het algemeen ambtsbericht ten aanzien van Nigeria uit oktober 2015 blijkt dat documentfraude voor komt bij geboorteaktes (zie pagina 30 van het ambtsbericht). De instantie die verantwoordelijk is voor afgifte van geboorteaktes heeft geen algemene maatregelen genomen om fraude te voorkomen. Doordat ambtenaren zich niet hoeven te verantwoorden bestaat ruimte voor corruptie. Verweerder heeft daarom op goede gronden geen waarde gehecht aan de tardieve geboorteaktes.
Verweerder heeft voorts het asielrelaas van referent op goede gronden ongeloofwaardig geacht, bijvoorbeeld met betrekking tot de vermeende dood van [moeder], de gestelde vrees voor de schoonfamilie en het verzwijgen van dochter [eiseres 1].
Reeds gelet op deze omstandigheden heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat eisers zijn kinderen zijn noch dat hij gezag over hen heeft.
De jurisprudentie waarop referent ter zitting een beroep heeft gedaan, waarmee hij wil onderbouwen dat sowieso sprake is van juridische kinderen aangezien hij als vader op de geboorteakte vermeld staat, kan hem niet helpen. Immers heeft verweerder, zoals voormeld, geen waarde hoeven hechten aan de tardieve geboorteaktes.
5.2.
Ten aanzien van het beroep van eisers op artikel 8 van het EVRM, overweegt de rechtbank als volgt.
Volgens paragraaf B7/3.8.1. van de Vc 2000 neemt verweerder familie- of gezinsleven aan als bedoeld in artikel 8 van het EVRM mits aan de relatie voldoende invulling wordt gegeven. Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 5.1 is overwogen, heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van gezinsleven tussen referent en eisers in de zin van artikel 8 van het EVRM. Hetgeen eisers overigens in het kader van artikel 8 van het EVRM hebben aangevoerd, behoeft derhalve geen bespreking.
Ten aanzien van [eiseres 2] heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet gebleken is dat sprake is van more than normal emotional ties tussen referent en [eiseres 2]. De omstandigheid dat de oma van [eiseres 2] niet meer voor haar zou kunnen zorgen heeft verweerder niet als een aanwijzing daartoe kunnen achten. [eiseres 2] is volwassen en moet voor zichzelf kunnen zorgen. Ook de verklaring van [eiseres 2] dat zij door haar tantes is uitgehuwelijkt heeft verweerder onvoldoende kunnen achten om te komen tot een schending van artikel 8 van het EVRM. Overigens valt gezien het verhandelde ter zitting niet in te zien waarom referent het gezinsleven met zijn gestelde kinderen niet in Nigeria kan uitoefenen, hetgeen ook verweerders subsidiaire standpunt is.
5.3.
Van het horen in bezwaar mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Naar het oordeel van de rechtbank deed een dergelijke situatie zich hier voor.
6. De beroepen zijn ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 november 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hoger beroepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.