ECLI:NL:RBDHA:2017:12856

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2017
Publicatiedatum
8 november 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 11362
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Ethiopische eiser op grond van onvoldoende bewijs van vervolging

Op 8 november 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Ethiopische eiser die asiel had aangevraagd in Nederland. De eiser, geboren in 1999, had zijn aanvraag ingediend op basis van de vrees voor vervolging vanwege de politieke activiteiten van zijn vader en zijn eigen deelname aan demonstraties tegen het Ethiopische regime. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had de aanvraag afgewezen, omdat de verklaringen van de eiser niet geloofwaardig werden geacht. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn vrees voor vervolging en dat zijn verklaringen over de gebeurtenissen in Ethiopië te vaag en tegenstrijdig waren.

De rechtbank nam in overweging dat de eiser ten tijde van de gehoren minderjarig was en beperkte scholing had genoten, maar oordeelde dat hij toch een bepaalde mate van concreetheid in zijn verklaringen had moeten tonen. De rechtbank vond het niet aannemelijk dat de eiser bij terugkeer naar Ethiopië een reëel risico op ernstige schade zou lopen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat de enkele omstandigheid dat de eiser tot de Oromo-bevolkingsgroep behoort, niet automatisch leidt tot een risico op vervolging.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om gedetailleerde en onderbouwde verklaringen te geven over hun situatie en de redenen voor hun vlucht. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de eiser niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/11362

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 november 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.G.P. de Boon),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.V. van Vegten).

Procesverloop

Bij besluit van 22 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Daarnaast heeft verweerder ambtshalve besloten dat eiser geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt verleend op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000. Evenmin is eiser uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2017.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Tevens is verschenen L. Abajebel, tolk Omoro.

Overwegingen

1. Eiser heeft gesteld de Ethiopische nationaliteit te hebben en geboren te zijn op
[geboortedatum] 1999. Op 25 augustus 2016 heeft eiser een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat hij Ethiopië heeft moeten verlaten door problemen van zijn vader bij de overheid. De vader van eiser is in september 2015 opgepakt omdat hij heeft deelgenomen aan een door hem georganiseerde demonstratie tegen het masterplan van de regering. Omdat er geen teken van leven meer kwam van eisers vader is eisers moeder hem gaan zoeken bij verschillende gevangenissen. Zij kreeg uiteindelijk te horen dat eisers vader in de gevangenis vermoord is. In die periode ontstonden onlusten op de school van eiser. Daarbij werd eiser ten onrechte beschuldigd van het vernielen van schooleigendommen. Eiser is daarna niet meer naar school gegaan uit angst wederom beschuldigd te worden. In maart 2016 heeft eiser deelgenomen aan een demonstratie tegen het masterplan. Eiser werd daarbij opgepakt en gevangen gezet. Tijdens zijn detentie is eiser mishandeld en heeft hij dwangarbeid moeten verrichten. Na drie weken heeft eisers moeder hem vrij kunnen kopen. Eiser heeft vervolgens Ethiopië verlaten.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw.
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- De Ethiopische nationaliteit, de Oromo etniciteit en de minderjarigheid;
- De deelname van de vader van eiser aan een demonstratie. Hij is opgepakt en verdwenen. Eiser vermoedt dat zijn vader is vermoord;
- De deelname van eiser aan een demonstratie. Hij is opgepakt en na betaling van geld door zijn moeder vrijgekomen;
- De vrees dat hij gezocht wordt door de autoriteiten.
Verweerder acht eisers Ethiopische nationaliteit, de Oromo etniciteit en de minderjarigheid ten tijde van de asielaanvraag geloofwaardig.
Eisers verklaringen met betrekking tot de deelname van zijn vader aan een demonstratie en diens daarop volgende dood zijn blijkens het bestreden besluit niet geloofwaardig geacht door eisers summiere en algemene verklaringen over de gebeurtenissen. Hetzelfde gaat op voor eisers verklaringen over zijn eigen deelname aan een demonstratie en detentie naar aanleiding van deze deelname.
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in Ethiopië gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in de zin van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag), noch dat hij bij terugkeer naar Ethiopië een reëel risico loopt op een in artikel 3 van het Europese Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) verboden behandeling. Eiser komt daarom niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste of tweede lid, van de Vw 2000, noch is er reden aan eiser uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Het besluit omvat tevens een terugkeerbesluit, waarin is bepaald dat eiser Nederland binnen vier weken dient te verlaten.
5. Eiser heeft in beroep het volgende aangevoerd.
Verweerder heeft het hem ten onrechte tegengeworpen dat hij niet meer informatie over de gebeurtenissen met zijn vader heeft kunnen achterhalen. Eiser heeft dit uiteraard wel geprobeerd maar is daarin niet geslaagd. Zo kreeg eiser voorafgaande aan de demonstratie waar zijn vader zou aansluiten, geen informatie van zijn vader over dit evenement. Daarnaast was eiser op die leeftijd nog niet geïnteresseerd in demonstreren. Na de verdwijning van eisers vader was eisers moeder niet toeschietelijk met informatie omdat zij erg boos was. Nadat eiser uit detentie kwam is hij zo spoedig mogelijk gevlucht en was er dus ook geen tijd om meer informatie in te winnen over hetgeen zijn vader is overkomen.
Ook ten aanzien van de demonstratie in maart 2016 werpt verweerder het eiser ten onrechte tegen dat hij vaag en tegenstrijdig heeft verklaard.
Tot slot heeft eiser meegewerkt aan een onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) wat geresulteerd heeft in een gedragswetenschappelijke rapportage. De rode draad die hierin te ontdekken valt is dat eiser een introverte persoon is en moeite heeft met praten en reflecteren over zijn gevoelens en zorgen. Dat verklaart waarom eiser beknopte antwoorden en informatie geeft over hetgeen hij in Ethiopië heeft meegemaakt.
6.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers verklaringen over de gestelde gebeurtenis met de demonstratie en vermissing van zijn vader niet aannemelijk gemaakt en daarom ongeloofwaardig zijn. Daarbij heeft verweerder zich rekenschap gegeven van de omstandigheid dat eiser ten tijde van de gehoren minderjarig was en beperkt scholing heeft genoten. Verweerder heeft echter van eiser mogen verlangen dat hij toch een bepaalde minimale mate van concreetheid en gedetailleerdheid dient te hebben in zijn verklaringen. Zo heeft verweerder het niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij onvoldoende concreet verklaard heeft over de precieze rol van zijn vader bij de demonstratie in september 2015. Voorts heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser meer informatie over deze demonstratie had moeten kunnen geven aangezien hij destijds al 16 jaar was en bij zijn vader in huis woonde. Eiser had zelf kunnen waarnemen hoe vaak en welke mensen langskwamen ten behoeve van de organisatie van de demonstratie. Ook de omstandigheid dat eiser na de verdwijning van zijn vader zijn moeder nooit gevraagd heeft om meer informatie hierover acht verweerder terecht ongeloofwaardig. De enkele stelling van eiser dat zijn moeder in die tijd erg boos was heeft verweerder ontoereikend kunnen achten. Te meer nadat eiser het land verlaten had om asiel aan te vragen in Nederland. Eiser had telefonisch navraag kunnen doen bij zijn moeder om zijn asielrelaas beter te kunnen onderbouwen.
6.2
Ook ten aanzien van eisers verklaringen over de gestelde gebeurtenissen na zijn eigen deelname aan een demonstratie op 9 maart 2016 heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat deze ongeloofwaardig zijn.
Daarbij heeft verweerder terecht geoordeeld dat eiser te weinig concreet is over zijn vrijlating. Zo weet eiser niet hoeveel zijn moeder heeft betaald om hem vrij te krijgen en kan hij niet meer informatie geven over hoe zijn moeder aan een contactpersoon bij de politie kwam. De enkele aanname dat zijn moeder dit contact gekregen zou kunnen hebben tijdens haar zoektocht naar eisers vader heeft verweerder terecht onvoldoende geacht.
De verklaring dat eiser bij zijn vrijlating een document getekend heeft dat hij zich niet langer zou bezighouden met demonstraties, waardoor hij door de autoriteiten met rust gelaten zou worden, heeft verweerder terecht bij zijn oordeel betrokken. Eiser heeft die verklaring niet (in kopie) overgelegd. Eiser heeft verklaard dat hij de autoriteiten niet vertrouwt en vreest dat hem iets wordt aangedaan. Hij wil opkomen voor de Oromo, zeker na hetgeen zijn vader is aangedaan. Hij vindt dat hij dat, gelet op de risico’s die hij in Ethiopië loopt, beter hier kan doen dan in Ethiopië. De rechtbank acht weliswaar begrijpelijk dat eiser uit woede over het verdwijnen van zijn vader wil opkomen tegen mensenrechtenschendingen maar eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij te vrezen heeft voor vervolging.
Daarnaast heeft verweerder terecht opgemerkt dat eiser wel kan verklaren over algemene zaken als de geplande route van de demonstratie, enkele leuzen die geroepen werden en over zijn detentie. Maar deze algemene verklaringen heeft verweerder terecht van onvoldoende gewicht geacht tegenover de vage of tegenstrijdige verklaringen over persoonlijke dan wel specifieke zaken.
6.3
De gedragswetenschappelijke rapportage van de RUG van 23 maart 2017 heeft verweerder niet ten onrechte onvoldoende verklaring kunnen achten voor eisers niet gedetailleerde verklaringen. Uit de rapportage blijkt immers niet dat eiser niet in staat is concrete en gedetailleerde verklaringen af te leggen. Wel blijkt van stress gerelateerde klachten maar deze zijn niet zodanig dat hij niet in staat is gehoren te ondergaan. Zulks is ook ten tijde van de gehoren door eiser niet aangegeven.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Ethiopië een reëel risico op ernstige schade loopt.
Uit het ambtsbericht van mei 2013 kan worden afgeleid dat er in Ethiopië weliswaar sprake is van willekeurige mensenrechtenschendingen, waar ook Oromo’s het slachtoffer van worden, maar deze omstandigheid maakt niet dat alleen om die reden de Oromo’s als kwetsbare minderheidsgroep of risicogroep moeten worden aangemerkt. Daarnaast blijkt uit het ambtsbericht dat de Oromo bevolkingsgroep de grootste etnische bevolkingsgroep in Ethiopië is (34,5%). Het enkele gegeven dat eiser tot de Oromo’s behoort, leidt dus niet tot een reëel en voorzienbaar risico op een schending van artikel 3 van het EVRM.
Verweerder heeft er terecht op gewezen dat uit de beschikbare landeninformatie blijkt dat personen, die betrokken zijn geweest bij oppositiepartijen, in de negatieve aandacht van de autoriteiten staan. Uit eisers verklaringen blijkt uitsluitend dat hij heeft geprotesteerd tegen het Masterplan en niet dat hij behoorde tot de illegale oppositie.
De enkele, niet nader onderbouwde stelling dat de cumulatie van de hiervoor genoemde omstandigheden (het zijn van Oromo en het hebben deelgenomen aan een demonstratie) en de omstandigheid dat eiser door zijn terugkeer vanuit het buitenland, waar hij asiel heeft aangevraagd, problemen zal krijgen met de Ethiopische autoriteiten, leidt evenmin tot die conclusie.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 november 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hoger beroepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.