Eiseres is geboren op [geboortedatum] en bezit de Zambiaanse nationaliteit. In mei 2015 is zij samen met haar zus met een visum kort verblijf naar Nederland gereisd. Referent is de tante van de zussen die sinds 2010 in Nederland verblijft. Op 12 augustus 2015 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij besluit van 25 oktober 2016 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Eiseres heeft tegen dat besluit beroep ingesteld (AWB 16/26825).
Op 10 februari 2017 heeft eiseres verweerder met een M35-O formulier in kennis gesteld van haar wens een opvolgende aanvraag in te dienen tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 9 juni 2017 heeft zij deze opvolgende asielaanvraag ondertekend en is zij in de gelegenheid gesteld deze toe te lichten. Aan deze aanvraag heeft zij ten grondslag gelegd dat zij lesbisch is. Dit is een groot taboe dat voor haar zus en tante geheim is. Pas sinds de 18e verjaardag van eiseres en haar overplaatsing van de beschermde opvang naar een asielzoekerscentrum is zij erachter gekomen dat lesbisch zijn in Nederland geen taboe is. Pas toen heeft zij het aan haar gemachtigde durven vertellen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder acht de gestelde lesbische gerichtheid niet geloofwaardig. Daartoe heeft verweerder allereerst overwogen dat eiseres haar verklaringen over haar lesbische gerichtheid plaatst tegen een achtergrond die in de eerste asielprocedure ongeloofwaardig is bevonden. Daarmee wordt volgens verweerder ook de geloofwaardigheid van het relaas in deze procedure aangetast. Daarnaast heeft zij ook met betrekking tot haar gestelde lesbische gerichtheid vage, inconsistente, ongerijmde en tegenstrijdige verklaringen afgelegd.
Op wat eiseres daartegen heeft aangevoerd wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Bij uitspraak van vandaag (AWB 16/26825) heeft de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van verweerder van 25 oktober 2016 waarbij haar eerste asielaanvraag is afgewezen gegrond verklaard. Nu het bestreden besluit in belangrijke mate gebaseerd is op verweerders standpunt over de geloofwaardigheid van de verklaringen zoals die in het kader van de eerste asielprocedure zijn afgelegd, ziet de rechtbank aanleiding om ook dit beroep gegrond te verklaren.
De rechtbank overweegt aanvullend het volgende. Bij de zienswijze heeft eiseres een brief van haar partner overgelegd . Deze partner was ook aanwezig bij het gehoor naar aanleiding van de opvolgende aanvraag op 9 juni 2017. In beroep heeft eiseres een afschrift overgelegd van een beëdigde verklaring die door haar partner bij de notaris is afgelegd. Zij heeft onder meer verklaard de levenspartner van eiseres te zijn en een lesbische liefdesrelatie met haar te hebben. Verweerder heeft zich met betrekking tot de brief op het standpunt gesteld dat deze niet van doorslaggevend belang kan zijn, omdat het aan eiseres is om middels haar verklaringen aannemelijk te maken dat zij lesbisch is. Met betrekking tot de beëdigde verklaring heeft verweerder zich ter zitting op het standpunt gesteld dat vanwege het beëdigde karakter hieraan wellicht juridisch gezien meer waarde gehecht kan worden dan aan een onderhandse verklaring van een derde, maar dat deze verklaring nog steeds niet van doorslaggevend belang kan zijn.
De partner van eiseres is al geruime tijd bekend bij verweerder. Eiseres woont, zij het niet officieel, bij haar en zij is nauw betrokken bij de asiel- en beroepsprocedures van eiseres. Bovendien heeft zij een beëdigde verklaring afgelegd bij de notaris. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder te weinig waarde gehecht aan deze omstandigheden. Hoewel het inderdaad aan eiseres is om middels haar verklaringen aannemelijk te maken dat zij lesbisch is, heeft verweerder er naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer van uit mogen gaan dat al hetgeen eiseres heeft aangevoerd over haar geaardheid, dus ook de in Nederland ontstane liefdesrelatie met een vrouw, ongeloofwaardig is.
Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.