Eiser is van Iraakse nationaliteit en is afkomstig uit de provincie Diyala in Irak. Hij is geboren op [geboortedatum]. Op 23 september 2015 heeft hij een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij beroepsmilitair was in het Iraakse leger. Vanwege zijn werkzaamheden heeft hij in 2013 een dreigbrief en dreigsms’jes ontvangen van IS en is zijn woning verwoest door een ontploffing. Hij is in augustus 2013 gedeserteerd uit het leger en met zijn gezin naar Turkije gevlucht. Na ongeveer 13 maanden heeft eiser zijn vrouw en kinderen teruggestuurd naar Irak omdat hij hen in Turkije niet kon onderhouden. In Turkije is eiser door UNHCR erkend als vluchteling.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Uit het bestreden besluit volgt dat verweerder bij UNHCR navraag heeft gedaan over de vluchtelingenstatus van eiser. Hieruit is gebleken dat eiser bij UNHCR in Turkije heeft verklaard dat hij van 2003 tot 2013 heeft gevoetbald bij [voetbalclub 1] en op een gegeven moment verantwoordelijk werd voor [voetbalclub 2] in [plaats]. In deze hoedanigheid zou eiser meerdere malen zijn bedreigd door soennitische moslims, waarschijnlijk gelieerd aan Al Qaida. Nadat in augustus 2013 twee mannen zouden zijn gedood bij het [voetbalclub 2] voetbalveld zou hij een dag zijn vastgehouden door de Iraakse autoriteiten en daarbij zijn gemarteld. Als gevolg van deze ervaring zou hij Irak ontvlucht zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser wisselende en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over de redenen van zijn vertrek uit Irak. De verklaringen die eiser bij UNHCR in Turkije heeft afgelegd, komen in het geheel niet overeen met de verklaringen die hij in Nederland heeft afgelegd in het kader van zijn asielaanvraag. Verweerder heeft daarom geen geloof hoeven hechten aan de verklaringen die eiser in Nederland heeft afgelegd en heeft de asielaanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft immers kennelijk inconsequente en tegenstrijdige verklaringen afgelegd, zoals bedoeld in artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw.
De broer van eiser is op 24 februari 2017 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw, omdat er op dat moment in Diyala sprake was van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in voormeld artikel. Bij het besluit van verweerder van 28 maart 2017, nummer WBV 2017/3, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000, is echter het beleid van verweerder inzake Irak gewijzigd. Diyala wordt niet langer aangemerkt als een gebied waar sprake is van een uitzonderlijke situatie. Nu het bestreden besluit dateert van na deze beleidswijziging, treft eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel geen doel.
Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond en behoeven de overige beroepsgronden, over de vraag of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij beroepsmilitair is en de documenten die hij heeft overgelegd, geen bespreking.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.