ECLI:NL:RBDHA:2017:12821

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2017
Publicatiedatum
7 november 2017
Zaaknummer
NL17.6511
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van minderjarige eiser op grond van ongeloofwaardige identiteit en herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 oktober 2017 uitspraak gedaan over de asielaanvraag van een minderjarige eiser, die zijn Somalische identiteit, nationaliteit en herkomst niet aannemelijk kon maken. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans de minister van Veiligheid en Justitie, op 7 augustus 2017, als kennelijk ongegrond. Tijdens de zitting op 29 augustus 2017 heeft de waarnemer van de gemachtigde van eiser documenten van de Somalische ambassade in Brussel ingediend, maar deze waren niet zichtbaar in het digitale systeem van de rechtbank. De rechtbank heeft een onderzoek ingesteld door het Rechtspraak Service Centrum (RSC) naar de indiening van deze documenten. De resultaten van het onderzoek gaven geen aanleiding om te concluderen dat de documenten op de betreffende dag waren ingediend. De rechtbank heeft echter besloten om de documenten alsnog bij de beoordeling van het beroep te betrekken, maar oordeelde dat deze documenten de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser niet konden aantonen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 11 mei 2017 Nederland is ingereisd en op 12 mei 2017 zijn asielaanvraag heeft ingediend. Eiser heeft verklaard dat hij vreest voor rekrutering als kindsoldaat door Al Shabaab in Somalië. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van eiser ongeloofwaardig zijn, onderbouwd door het feit dat hij eerder een Schengenvisum heeft verkregen onder een andere naam en dat hij geen Somalisch spreekt, ondanks zijn verklaring dat hij in Somalië naar school is gegaan. De rechtbank heeft de beroepsgrond van eiser dat verweerder niet zorgvuldig heeft gehandeld door geen taalanalyse of DNA-test aan te vragen, verworpen. De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de documenten eerder had kunnen indienen en dat de documenten van de Somalische ambassade niet afdoen aan de standpunten van verweerder. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.6511

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiser] , alias [alias] , eiser

(gemachtigde: mr. R. Akkaya),
en
de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
thans de minister van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. E. Sweerts).

ProcesverloopBij besluit van 7 augustus 2017 (bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van het door eiser ingediende verzoek (geregistreerd onder zaaknummer NL17.6512), plaatsgevonden op 29 augustus 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. Z.M. Alaca, als waarnemer van zijn gemachtigde. Tevens is verschenen de heer [A] , die ter zitting heeft verklaard dat hij een broer is van een oma van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en heeft daarbij de waarnemer van de gemachtigde van eiser in de gelegenheid gesteld zijn ter zitting ingenomen stelling dat hij op donderdag 24 augustus 2017 stukken heeft ingediend in het digitale systeem van de rechtspraak nader te onderbouwen. Op dezelfde dag heeft de gemachtigde van eiser van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Bij digitaal bericht van 30 augustus 2017 heeft verweerder hierop gereageerd.
De rechtbank heeft naar aanleiding van de standpunten van partijen besloten onderzoek te laten verrichten door het Rechtspraak Service Centrum (RSC). Op 19 september 2017 heeft het RSC dit onderzoek voltooid en zijn de resultaten neergelegd in een rapport “Technisch onderzoek inzake NL17.6511” van 19 september 2017 (RSC-rapport). Partijen zijn in de gelegenheid geteld om op dit rapport te reageren. Bij digitale berichten van respectievelijk 19 en 20 september 2017 hebben de zaakwaarnemer van de gemachtigde van eiser respectievelijk de gemachtigde van verweerder op het RSC-rapport gereageerd.
Vervolgens heeft de rechtbank bij digitale berichten van 28 september 2017 partijen medegedeeld dat de nadere zitting achterwege blijft en dat het onderzoek is gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiser is naar eigen zeggen op 11 mei 2017 Nederland ingereisd.
1.2.
Op 12 mei 2017 heeft hij de onderhavige asielaanvraag ingediend. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij [alias] heet, geboren is in 2005, de Somalische nationaliteit heeft, afkomstig is uit [woonplaats] in Somalië en dat hij in Somalië vreest voor rekrutering als kindsoldaat door Al Shabaab.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. problemen met Somaliërs.
3. Verweerder heeft voormelde elementen ongeloofwaardig bevonden. Daaraan ligt het volgende ten grondslag. Verweerder heeft op basis van de vingerafdrukken van eiser en door raadpleging van informatie uit het Visa Information System van de Europese Unie (EU-vis) behorende bij deze vingerafdrukken vastgesteld, dat eiser op 16 december 2016 in het bezit is gesteld van een Schengenvisum, geldig van 17 december 2016 tot en met 26 december 2016, uitgegeven door de Italiaanse diplomatieke vertegenwoordiging te Dar es Salaam in Tanzania. De uiterlijke kenmerken van eiser komen uiterlijk overeen met de uiterlijke kenmerken van de persoon op de foto op dit visum. Volgens dit visum is eiser niet [alias] maar [eiser] , geboren op [2002] te [geboorteplaats] in Tanzania en is dit visum op grond van een Tanzaniaans paspoort verkregen. Volgens verweerder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij geen gebruik heeft gemaakt van dit paspoort dan wel niet de persoon te zijn die op dit paspoort is aangeduid.
Verweerder heeft in de verklaringen van eiser geen aanleiding gezien de op basis van de vingerafdrukken van eiser uit EU-vis verkregen persoonsgegevens niet te volgen. Volgens verweerder heeft eiser zeer summier verklaard over onder andere zijn gestelde bevolkingsgroep, de Barrawani, en de afkomst van zijn ouders. Verder acht verweerder het opmerkelijk dat eiser geen Somalisch spreekt, terwijl hij heeft verklaard aldaar naar school te zijn gegaan.
Op grond van het voorgaande acht verweerder de door eiser gestelde Somalische identiteit, nationaliteit en herkomst ongeloofwaardig. Verweerder hecht daarom geen geloof aan de verklaringen van eiser over de door hem gestelde, in Somalië ondervonden problemen.
Op grond van het voorgaande concludeert verweerder dat de asielaanvraag kennelijk ongegrond is.
4. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder het bestreden besluit niet zorgvuldig heeft voorbereid, omdat verweerder niet is ingegaan op het aanbod van eiser een taalanalyse en een DNA-test te laten uitvoeren. Een taalanalyse zou onomstotelijk bewijzen dat eiser afkomstig is uit Somalië, omdat de Chimwini taal, die eiser spreekt, alleen te [woonplaats] in Somalië wordt gesproken. Een DNA‑test zou kunnen bewijzen dat eiser verwant is aan zijn in Nederland verblijvende oom, [B] , die ook de Somalische nationaliteit bezit. Gelet hierop had verweerder de asielaanvraag van eiser moeten behandelen in de verlengde asielprocedure.
5. De rechtbank verwerpt deze beroepsgrond. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
Voorop zij gesteld dat op eiser de bewijslast rust om de door hem gestelde elementen aannemelijk te maken. De stelling dat de Chimwini taal enkel en alleen te [woonplaats] in Somalië wordt gesproken heeft eiser niet met objectieve en verifieerbare bronnen onderbouwd. Reeds hierom heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding hoeven zien om in te gaan op het aanbod van eiser om een taalanalyse uit te voeren. Voorts stelt de rechtbank vast dat eiser de vaststelling door verweerder dat eiser geen Somalisch spreekt en zijn conclusie dat dit opmerkelijk is omdat eiser heeft verklaard dat hij in Somalië ook naar school is gegaan, niet heeft weersproken.
Een DNA-test kan eiser evenmin baten, omdat de vaststelling van een bloedband met een persoon van wie de nationaliteit, identiteit en herkomst wel vaststaat eisers gestelde nationaliteit, identiteit en herkomst niet kan aantonen.
Gelet op het voormelde is de rechtbank van oordeel dat verweerder in hetgeen eiser heeft gesteld dan ook geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag van eiser te behandelen in de verlengde asielprocedure.
6. De waarnemer van de gemachtigde van eiser (waarnemer) heeft ter zitting documenten getoond en desgevraagd aan de rechtbank overhandigd die, nadat de rechtbank daarvan kopieën ten behoeve van de rechtbank en verweerder heeft gemaakt, ter zitting aan hem zijn geretourneerd. De documenten betreffen een ‘Declaration of Nationality’, een ‘Declaration of Birth’, en een ‘Declaration of Nationality’, allen afgegeven op 21 augustus 2017 door de Somalische ambassade te Brussel. Volgens eiser is met deze documenten de door hem gestelde nationaliteit, identiteit en herkomst voldoende aannemelijk gemaakt.
7.1.
Ter zitting heeft de waarnemer desgevraagd verklaard dat hij in deze zaak reeds op donderdag 24 augustus 2017 foto’s van deze documenten in pdf‑vorm heeft ingediend via het digitale systeem van de rechtbank. Daarom dienen de onder 6. vermelde documenten bij de beoordeling van het beroep te worden betrokken. Voorts heeft eiser gesteld dat voor zover zou moeten worden aangenomen dat deze documenten eerst ter zitting zijn ingebracht, het beginsel van de goede procesorde zich er niet tegen verzet om bij de beoordeling van het beroep rekening met deze documenten te houden.
7.2.
Ter zitting hebben de griffier en de rechter het digitaal dossier met zaaknummer NL17.6511 geraadpleegd en geconstateerd dat op dat moment de door eiser ter zitting getoonde stukken niet deel uitmaakten van dit digitale dossier.
7.3.
Verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat ook hij in het digitale dossier de door eiser ter zitting getoonde stukken niet heeft aangetroffen. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat bij de beoordeling van het beroep geen rekening mag worden gehouden met de ter zitting getoonde documenten. De stelling dat deze documenten reeds op donderdag 24 augustus 2017 digitaal zijn ingediend is niet aannemelijk gemaakt en het eerst ter zitting inbrengen van deze documenten is in strijd met het beginsel van de goede procesorde. Verweerder heeft gesteld dat eiser in het kader van een opvolgende aanvraagprocedure deze documenten kan inbrengen.
Verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard geen subsidiair inhoudelijk standpunt over de ter zitting getoonde documenten te willen innemen.
7.4.
Na schorsing van het onderzoek ter zitting heeft de waarnemer op verzoek van de rechtbank op 29 augustus 2017 digitaal de stukken ingediend die hij op donderdag 24 augustus 2017 zou hebben ingediend. Via een digitaal bericht van 29 augustus 2017 heeft de waarnemer het volgende verklaard:
“Ter zitting heb ik uitgelegd dat ik de stukken via het digitale systeem van de rechtbank heb ingediend op 24 augustus 2017. Na het indienen van deze stukken heb ik - anders dan na het instellen van het beroep - geen ontvangstbevestiging ontvangen. Wel verscheen na de indiening van de gronden een melding, die luidde 'uw document(en) is/zijn toegevoegd aan het dossier'. Deze melding vermeldde geen datum of tijdstip van de indiening van de stukken, verdween na het afsluiten van het digitale systeem en keerde niet meer terug. De stukken waren ook niet direct zichtbaar in het digitale systeem nadat de melding verscheen dat deze aan het dossier waren toegevoegd. Er was ook geen sprake van een foutmelding.”
8. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op donderdag 24 augustus 2017 de onder 6. vermelde, ter zitting getoonde documenten digitaal heeft ingediend. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
8.1.
In het RSC-rapport staat op pagina 2 tot en met 4 onder meer het volgende:
8.2.
Gelet op voormelde passages uit het RSC-rapport verwerpt de rechtbank eisers stelling dat op 24 augustus 2017 namens hem stukken zijn ingediend in het digitale dossier met zaaknummer NL17.6511. Anders dan eiser heeft gesteld, bevat het RSC-rapport geen aanwijzing voor de juistheid van zijn stelling. Integendeel, uit het RSC-rapport volgt juist dat via het ip-adres van de gemachtigde van eiser op 24 augustus 2017 slechts in een andere digitale zaak een document is ingediend.
De rechtbank verwerpt voorts de stelling van eiser in zijn reactie op het RSC-rapport van 19 september 2017 dat namens hem op die dag stukken zijn geüpload dan wel dat dit is geprobeerd, reeds omdat deze stelling geheel andersluidend is dan hetgeen namens hem door de waarnemer daarvóór, ter zitting en in het digitale bericht van 29 augustus 2017, is gesteld en geen verklaring is gegeven voor het feit dat eerst in reactie op het RSC-rapport deze anders luidende stelling is geponeerd.
8.3.
Gelet op het voorgaande moet het er voor worden gehouden dat eiser de onder 6. vermelde documenten eerst ter zitting heeft ingebracht.
9. De rechtbank overweegt dat uit artikel 83, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw volgt dat de rechtbank bij de beoordeling van het beroep rekening met feiten en omstandigheden die na het bestreden besluit zijn aangevoerd. Op grond van het derde lid wordt evenwel met de in het eerste lid bedoelde gegevens geen rekening gehouden voor zover de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor ontoelaatbaar wordt vertraagd. Dit wettelijk kader brengt met zich dat het beginsel van de goede procesorde in de weg kan staan aan het bij de beoordeling van het beroep rekening houden met stukken die eerst ter zitting zijn ingebracht, indien deze stukken eerder hadden kunnen worden ingebracht.
10. De rechtbank is van oordeel dat eiser de onder 6. vermelde documenten eerder had kunnen indienen, gelet op het feit dat ter zitting is verklaard dat hij deze documenten reeds acht dagen voor de zitting heeft verkregen. Daar staat evenwel tegenover dat eiser minderjarig is en dat, gelet op artikel 3, eerste lid, van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK), zijn belangen voor de rechtbank een eerste overweging dienen te vormen. Eiser is, gelet op zijn minderjarigheid, afhankelijk van derden als het gaat om het verkrijgen en inbrengen van documenten als hier aan de orde. Gelet daarop is de rechtbank, alles in aanmerking genomen, van oordeel dat, in het licht van de belangen van het kind, in dit geval niet kan worden gezegd dat het beginsel van de goede procesorde zich verzet tegen het betrekken van de ter zitting ingebrachte stukken bij de beoordeling van het beroep.
11. Nu verweerder ter zitting desgevraagd heeft verklaard geen subsidiair inhoudelijk standpunt over de ter zitting getoonde documenten te willen innemen, ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder alsnog in de gelegenheid te stellen om te reageren op de documenten.
12. De rechtbank stelt vast dat namens eiser de heer [A] ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat hij met eiser op 21 augustus 2017 naar de Somalische ambassade te Brussel is gegaan en dat zij daar op basis van een kort interview en zonder het tonen van enig document in het bezit zijn gesteld van de betreffende documenten. Dit betekent dat de documenten enkel op basis van de eigen verklaringen die bij de ambassade te Brussel zijn afgelegd zijn verstrekt. Er is niet gebleken dat de Somalische ambassade bij het afgeven van de documenten enig verificatieonderzoek heeft verricht naar de gestelde Somalische nationaliteit, identiteit en herkomst van eiser door middel van het raadplegen van brondocumenten. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet van de inhoudelijke juistheid van deze stukken kan worden uitgegaan. Dit betekent dat deze documenten niet afdoen aan de door verweerder in het bestreden besluit ingenomens standpunten over de gestelde Somalische nationaliteit, identiteit en herkomst van eiser.
13. Nu eiser de gestelde Somalische nationaliteit, identiteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt, verwerpt de rechtbank eisers stelling dat verweerder eisers aanvraag ten onrechte niet heeft beoordeeld in het licht van de situatie in Somalië.
14. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep ongegrond is.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ramsaroep, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.K. Hutten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
4 oktober 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel