Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 oktober 2017 in de zaak tussen
[eiser] , alias [alias] , eiser
thans de minister van Veiligheid en Justitie, verweerder
ProcesverloopBij besluit van 7 augustus 2017 (bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Overwegingen
Verweerder heeft in de verklaringen van eiser geen aanleiding gezien de op basis van de vingerafdrukken van eiser uit EU-vis verkregen persoonsgegevens niet te volgen. Volgens verweerder heeft eiser zeer summier verklaard over onder andere zijn gestelde bevolkingsgroep, de Barrawani, en de afkomst van zijn ouders. Verder acht verweerder het opmerkelijk dat eiser geen Somalisch spreekt, terwijl hij heeft verklaard aldaar naar school te zijn gegaan.
Op grond van het voorgaande acht verweerder de door eiser gestelde Somalische identiteit, nationaliteit en herkomst ongeloofwaardig. Verweerder hecht daarom geen geloof aan de verklaringen van eiser over de door hem gestelde, in Somalië ondervonden problemen.
Op grond van het voorgaande concludeert verweerder dat de asielaanvraag kennelijk ongegrond is.
Voorop zij gesteld dat op eiser de bewijslast rust om de door hem gestelde elementen aannemelijk te maken. De stelling dat de Chimwini taal enkel en alleen te [woonplaats] in Somalië wordt gesproken heeft eiser niet met objectieve en verifieerbare bronnen onderbouwd. Reeds hierom heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding hoeven zien om in te gaan op het aanbod van eiser om een taalanalyse uit te voeren. Voorts stelt de rechtbank vast dat eiser de vaststelling door verweerder dat eiser geen Somalisch spreekt en zijn conclusie dat dit opmerkelijk is omdat eiser heeft verklaard dat hij in Somalië ook naar school is gegaan, niet heeft weersproken.
Gelet op het voormelde is de rechtbank van oordeel dat verweerder in hetgeen eiser heeft gesteld dan ook geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag van eiser te behandelen in de verlengde asielprocedure.
“Ter zitting heb ik uitgelegd dat ik de stukken via het digitale systeem van de rechtbank heb ingediend op 24 augustus 2017. Na het indienen van deze stukken heb ik - anders dan na het instellen van het beroep - geen ontvangstbevestiging ontvangen. Wel verscheen na de indiening van de gronden een melding, die luidde 'uw document(en) is/zijn toegevoegd aan het dossier'. Deze melding vermeldde geen datum of tijdstip van de indiening van de stukken, verdween na het afsluiten van het digitale systeem en keerde niet meer terug. De stukken waren ook niet direct zichtbaar in het digitale systeem nadat de melding verscheen dat deze aan het dossier waren toegevoegd. Er was ook geen sprake van een foutmelding.”
De rechtbank verwerpt voorts de stelling van eiser in zijn reactie op het RSC-rapport van 19 september 2017 dat namens hem op die dag stukken zijn geüpload dan wel dat dit is geprobeerd, reeds omdat deze stelling geheel andersluidend is dan hetgeen namens hem door de waarnemer daarvóór, ter zitting en in het digitale bericht van 29 augustus 2017, is gesteld en geen verklaring is gegeven voor het feit dat eerst in reactie op het RSC-rapport deze anders luidende stelling is geponeerd.
Beslissing
mr. W.K. Hutten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
4 oktober 2017.