ECLI:NL:RBDHA:2017:128

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 januari 2017
Publicatiedatum
9 januari 2017
Zaaknummer
16/22166
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visum kort verblijf op grond van onvoldoende bewijs van familieband

Op 4 januari 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de bodemzaak tussen eiseres, een Afghaanse nationaliteit houdende vrouw, en de minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres had op 30 mei 2016 een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf, welke op 10 juni 2016 door de minister werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, sub ii, van de Visumcode, omdat eiseres het doel en de omstandigheden van haar voorgenomen verblijf niet had aangetoond. Eiseres stelde dat zij haar dochter, schoonzoon en kleinkinderen wilde bezoeken, maar kon de gestelde familieband niet aannemelijk maken. In het bestreden besluit werd het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 4 januari 2017, waar eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. F.A. van den Berg, was de minister niet verschenen. Eiseres betoogde dat zij niet over officiële documenten beschikte om de familieband aan te tonen, en had slechts een foto van het huwelijk van haar dochter overgelegd. De rechtbank oordeelde dat het aan eiseres was om met objectief verifieerbare bewijsstukken de gestelde familieband aannemelijk te maken. De rechtbank concludeerde dat de foto niet als bewijs kon dienen en dat eiseres niet kon aantonen dat zij over de benodigde documenten beschikte.

De rechtbank stelde vast dat de minister terecht had geconcludeerd dat het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep mogelijk was. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. W. Toekoen, in aanwezigheid van griffier mr. A.A. Dijk.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 16/22166
V-nummer: [nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken 4 januari 2017 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres,

gemachtigde: mr. F.A. van den Berg,
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 12 september 2016 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 januari 2017. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. Tevens waren ter zitting aanwezig [referent 1] en F. [referent 2], referenten. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank doet na afloop van het onderzoek ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak. De rechtbank oordeelt als volgt.
2. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en bezit de Afghaanse nationaliteit. Op 30 mei 2016 heeft zij een aanvraag voor een visum kort verblijf ingediend. Bij besluit van 10 juni 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, sub ii, van de Visumcode. Eiseres heeft het doel en de omstandigheden van haar voorgenomen verblijf niet aangetoond. Zij stelt haar dochter, schoonzoon en kleinkinderen te willen bezoeken, maar heeft de gestelde familieband niet aannemelijk gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
3. Eiseres heeft in beroep betoogd dat zij niet beschikt over officiële documenten om de gestelde familieband aannemelijk te maken. Zij heeft alleen een foto van het huwelijk van haar dochter kunnen overleggen. Het lag daarom op de weg van verweerder om eiseres en haar dochter in de bezwaarfase te horen over de gestelde familieband. Voorts is de sociale binding van eiseres met Afghanistan, anders dan verweerder in het bestreden besluit heeft opgemerkt, zeer sterk.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres het doel en de omstandigheden van haar voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond. Het is aan eiseres om met objectief verifieerbare bewijsstukken de gestelde familieband aannemelijk te maken. De voornoemde foto kan niet als (een begin van) bewijs van de gestelde familieband worden aangemerkt. Dat eiseres, ook volgens haar eigen verklaring, niet over objectief verifieerbare bewijsstukken beschikt komt voor haar rekening en risico. Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond is en daarom ook terecht afgezien van het horen in bezwaar.
5. Ten aanzien van de verwijzing in het bestreden besluit naar de sociale en economische binding van eiseres met het land van herkomst, stelt de rechtbank vast dat uit dat besluit niet blijkt dat de aanvraag ook op deze grond is afgewezen. Mede door het gebruik van het woord ‘bovendien’ komt de rechtbank tot de conclusie dat de genoemde binding een overweging ten overvloede is. Daarom zal de beroepsgrond die hierop betrekking heeft, niet worden beoordeeld. De verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 19 december 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013: 19294, kan niet tot een ander oordeel leiden. In die zaak was de aanvraag namelijk wel op grond van de geringe sociale binding met het land van herkomst afgewezen.
6. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de aanvraag voor een visum kort verblijf terecht heeft afgewezen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier, op 4 januari 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.
(Opmerking: ter zitting is ten onrechte aan eiser medegedeeld dat hij binnen vier weken na verzending van het proces-verbaal hoger beroep kan instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.)
Afschrift verzonden aan partijen op: