ECLI:NL:RBDHA:2017:128
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visum kort verblijf op grond van onvoldoende bewijs van familieband
Op 4 januari 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de bodemzaak tussen eiseres, een Afghaanse nationaliteit houdende vrouw, en de minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres had op 30 mei 2016 een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf, welke op 10 juni 2016 door de minister werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, sub ii, van de Visumcode, omdat eiseres het doel en de omstandigheden van haar voorgenomen verblijf niet had aangetoond. Eiseres stelde dat zij haar dochter, schoonzoon en kleinkinderen wilde bezoeken, maar kon de gestelde familieband niet aannemelijk maken. In het bestreden besluit werd het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Tijdens de zitting op 4 januari 2017, waar eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. F.A. van den Berg, was de minister niet verschenen. Eiseres betoogde dat zij niet over officiële documenten beschikte om de familieband aan te tonen, en had slechts een foto van het huwelijk van haar dochter overgelegd. De rechtbank oordeelde dat het aan eiseres was om met objectief verifieerbare bewijsstukken de gestelde familieband aannemelijk te maken. De rechtbank concludeerde dat de foto niet als bewijs kon dienen en dat eiseres niet kon aantonen dat zij over de benodigde documenten beschikte.
De rechtbank stelde vast dat de minister terecht had geconcludeerd dat het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep mogelijk was. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. W. Toekoen, in aanwezigheid van griffier mr. A.A. Dijk.