ECLI:NL:RBDHA:2017:12797

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2017
Publicatiedatum
7 november 2017
Zaaknummer
C/09/522244 / FA RK 16-8873 , C/09/532688 / FA RK 17-3754
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en vermogensrechtelijke afwikkeling tussen echtgenoten met nevenvoorzieningen

In deze beschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 24 oktober 2017, wordt de echtscheiding uitgesproken tussen de man en de vrouw, die op [huwelijksdatum] te [huwelijksplaats] zijn gehuwd. De rechtbank heeft kennisgenomen van de verzoeken van beide partijen, waarbij de man verzoekt om echtscheiding en nevenvoorzieningen, en de vrouw verweer voert tegen de verzoeken van de man. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw gehuwd zijn onder huwelijkse voorwaarden, waarbij geen huwelijksgoederengemeenschap bestaat. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de pogingen van partijen om in onderling overleg tot afspraken te komen over de financiële afwikkeling van hun huwelijk. De rechtbank concludeert dat er geen wilsovereenstemming is bereikt over de vermogensrechtelijke afwikkeling, en wijst het verzoek van de vrouw tot nakoming van de gestelde overeenkomst af. De rechtbank heeft vervolgens de verdeling van de gezamenlijke vermogensbestanddelen vastgesteld, waaronder onroerend goed, bankrekeningen en inboedel. De man wordt verplicht om aan de vrouw een bedrag van € 358.500,-- te voldoen wegens overbedeling. Daarnaast dient de man een bedrag van € 2.739,24 aan de vrouw te voldoen voor de gebruikerslasten van de echtelijke woning. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 16-8873 (echtscheiding) en FA RK 17-3754 (verdeling)
Zaaknummers: C/09/522244 (echtscheiding) en C/09/532688 (verdeling)
Datum beschikking: 24 oktober 2017

Scheiding

Beschikking op het op 21 november 2016 ingekomen verzoek van:

[verzoeker] ,

de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. S.M. van Luijk te Utrecht.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[verweerster] ,

de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M. Perfors te Leiden.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift van de zijde van de man;
  • het aanvullend verzoekschrift van de zijde van de man;
  • het F9-formulier van 5 december 2016, met bijlage, van de zijde van de man;
  • het F9-formulier van 16 december 2016, met bijlage, van de zijde van de man;
  • het faxbericht van 17 februari 2017, met het webformulier verdelen en verrekenen als bijlage, van de zijde van de man;
  • het verweerschrift tevens verzoekschrift van de zijde van de vrouw;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek;
- het aanvullend verzoekschrift van de zijde van de vrouw;
- het F9-formulier van 24 augustus 2016, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
- het F9-formulier van 24 augustus 2016, met bijlagen, van de zijde van de man;
- het verweer tegen het aanvullend verzoek;
- het F9-formulier van 25 augustus 2017, met bijlage, van de zijde van de man;
- de brief van 29 augustus 2017, met bijlagen, van de zijde van de vrouw.
Op 5 september 2017 is de zaak ter terechtzitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man bijgestaan door zijn advocaat alsmede de vrouw bijgestaan door haar advocaat. Van de zijde van de man en van de zijde van de vrouw zijn pleitnotities overgelegd.
De man en de vrouw zijn na de zitting in de gelegenheid gesteld om te trachten in onderling overleg afspraken te maken.
Na de terechtzitting zijn de volgende stukken ontvangen:
- het faxbericht van 15 september 2017 van de zijde van de man.
Uit voornoemd bericht blijkt dat het de man en de vrouw niet is gelukt om alsnog tot een schikking te komen.

Feiten

- De man en de vrouw zijn gehuwd op [huwelijksdatum] te [huwelijksplaats] .
- De man en de vrouw zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, onder meer inhoudende dat tussen de echtgenoten geen enkele vorm van huwelijksgoederengemeenschap zal bestaan.

Verzoek en verweer

Het verzoek zoals dat thans luidt strekt tot echtscheiding met nevenvoorziening(en) tot:
  • verdeling van de tussen partijen bestaande eenvoudige gemeenschap;
  • bepaling dat het onroerend goed aan de man zal worden toegescheiden, waarbij de vrouw een bedrag van € 160.666,88 aan de man dient te voldoen, zulks op grond van artikel 1:87 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek;
  • bepaling dat de waarde van de gezamenlijke rekeningen bij ING Bank N.V. met het nummer [rekeningnummer] , F. van Lanschot Bankiers N.V. met het nummer [rekeningnummer] , alsmede de op beider naam staande polis bij Nationale Nederlanden met het nummer [polisnummer] , bij helfte verdeeld dient te worden;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert – onder referte voor het overige – verweer tegen de verzochte nevenvoorziening(en), welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens heeft de vrouw thans nog zelfstandig verzocht tot:
Primair:
- bepaling dat partijen volledige overeenstemming hebben bereikt over de financiële afwikkeling van hun huwelijk tegen finale kwijting op 12 september 2016 en de man te veroordelen tot nakoming van die overeenkomst;
Subsidiair:
  • veroordeling van de man c.q. hem te bevelen tot afgifte van de onder punt 9 (van het aanvullend verzoek van 1 augustus 2017) genoemde stukken binnen veertien
  • bepaling dat de man, althans als DGA van [bedrijf] , aan de vrouw binnen veertien dagen na betekening van de beschikking van de rechtbank dient te voldoen een bedrag van € 45.000,-- bruto, althans de actuariële waarde van de genoemde stamrechtvoorziening, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum beschikking, subsidiair dat de man op eerste verzoek van de vrouw alle
  • bepaling dat de verdeling van de gezamenlijke onroerende zaken wordt vastgesteld zoals door de vrouw verzocht, met bepaling dat de man aan de vrouw uiterlijk per datum notariële toedeling van de panden, doch uiterlijk binnen drie maanden na betekening van de beschikking van de rechtbank een bedrag van € 466.000,-- dient te voldoen;
  • bepaling dat de verdeling van de inboedelgoederen wordt vastgesteld zoals door de vrouw verzocht met bepaling dat de man aan de vrouw uiterlijk veertien dagen na betekening van de beschikking van de rechtbank een bedrag van € 20.000,-- dient te voldoen;
  • veroordeling van de man om aan de vrouw te vergoeden de door haar ten behoeve van hem betaalde gebruikerslasten van de woning aan [adres] te [plaats]
  • bepaling dat de man aan de vrouw in het kader van verrekening van de kosten van de huishouding een nog nader door de vrouw te berekenen bedrag dient te voldoen, subsidiair een bedrag van € 111.910,-- dient te voldoen binnen veertien dagen na betekening van de beschikking van de rechtbank;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De man voert verweer tegen de zelfstandige verzoeken van de vrouw, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Echtscheiding
Nu aan de wettelijke formaliteiten is voldaan, kan de man worden ontvangen in zijn verzoek tot echtscheiding.
De gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk is niet bestreden en staat dus in rechte vast, zodat het daarop steunende niet weersproken verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar is.
Volledige overeenstemming vermogensrechtelijke afwikkeling?
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de man en de vrouw in verband met de voorgenomen echtscheiding – via De Scheidingsplanner – hebben getracht om in onderling overleg tot afspraken te komen.
Van de zijde van de vrouw is als productie 7 een e-mailwisseling overgelegd die op
12 september 2016 en 13 september 2016 heeft plaatsgevonden. Uit deze e-mailwisseling blijkt dat de man op 12 september 2016 aan de mediator heeft laten weten: ‘
Wij hebben zojuist telefonisch overeenstemming bereikt omtrent de afhandeling van ons vermogen’. Na een opsomming van de tussen partijen besproken punten wordt aangegeven: ‘
Na accoord van [verweerster] kan e.e.a. worden uitgewerkt in een convenant’. De vrouw heeft in haar reactie hierop aangegeven: ‘
Dit is in principe akkoord. Wanneer zou je ons weer kunnen ontvangen om de volgende stap te zetten’. De mediator reageert op 13 september 2016 als volgt: ‘
Fijn dat jullie eruit zijn. Ik zal een concept convenant voor jullie opstellen. Vervolgens kunnen jullie contact opnemen voor een afspraak om het concept te bespreken.’
De vrouw stelt zich primair op het standpunt dat partijen volledige overeenstemming hebben bereikt over de financiële afwikkeling van hun huwelijk tegen finale kwijting op
12 september 2016. De door partijen gemaakte afspraken zijn volgens de vrouw gedetailleerd vastgelegd in voornoemde e-mailberichten. De vrouw stelt dat de man gehouden is om deze overeenkomst na te komen.
De man betwist hetgeen de vrouw stelt. De man stelt – onder verwijzing naar artikel 4 van de Basisregels De Scheidingsplanner – dat een overeenkomst pas tot stand komt door ondertekening van een echtscheidingsconvenant door beide partners. Dat is niet gebeurd, aldus de man. Bovendien is de opsomming van (eventuele) afspraken te algemeen, gaat de vrouw ‘in principe akkoord’ en vraagt zij de mediator wanneer de volgende stap gezet kan worden en behoudt zij zich alle rechten voor. Volgens de man waren de afspraken hiermee nog niet rond en moest er nog veel beslist worden tussen partijen. De man heeft voorts gesteld dat hij op 14 september 2016 aanvullende informatie heeft ingewonnen met betrekking tot de afspraken, waarna hij tot de conclusie kwam dat hij onvoldoende was geïnformeerd en niet (langer) achter de telefonisch gemaakte afspraken stond. De man stelt zich dan ook op het standpunt dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt en dat er geen overeenkomst tot stand is gekomen.
De rechtbank overweegt dat uit artikel 3:33 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat voor het bestaan van een overeenkomst noodzakelijk is dat er een op een rechtsgevolg gerichte wil is, die zich door een verklaring heeft geopenbaard. Ten aanzien van de punten die in het e-mailbericht van 12 september 2016 staan opgesomd dient er derhalve sprake te zijn van wilsovereenstemming tussen de man en de vrouw. De rechtbank is van oordeel dat zij in onderhavig geval niet kan vaststellen dat er daadwerkelijk sprake was van wilsovereenstemming bij beide partijen. De rechtbank overweegt hierbij het volgende. In het e-mailbericht van 12 september 2016 is onder meer opgenomen:
‘Betaling € 15.000,- binnen 5 werkdagen na overdracht/passering pand Frankrijk’en
‘Betaling € 110.000,- binnen 5 werkdagen na overdracht/passering [adres] ’. Ter zitting is gebleken dat er tussen de man en de vrouw (tot op heden) geen overeenstemming bestaat over het antwoord op de vraag wie van hen voornoemde bedragen aan wie zou moeten betalen. De man stelt dat de vrouw deze bedragen aan hem zou voldoen, terwijl de vrouw zich op het standpunt stelt dat de man dit aan haar zou moeten voldoen. De overgelegde e-mailberichten geven op dit punt geen uitsluitsel. Bovendien is niet gebleken dat de afspraken nadien nader zijn uitgewerkt in bijvoorbeeld een (concept)convenant.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de man en de vrouw geen wilsovereenstemming hebben bereikt ten aanzien van de vermogensrechtelijke afwikkeling van hun huwelijk; er is daarover tussen hen geen overeenkomst tot stand gekomen. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw tot nakoming van de gestelde overeenkomst dan ook afwijzen en zal in het hiernavolgende verder inhoudelijk ingaan op de door beide echtgenoten ingediende nevenverzoeken.
Vermogensrechtelijke afwikkeling
De man en de vrouw zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden. In artikel 2 van deze huwelijkse voorwaarden is bepaald:
‘Tussen de echtgenoten zal geen enkele vorm van huwelijksgoederengemeenschap bestaan'. De huwelijkse voorwaarden bevatten geen (periodiek) verrekenbeding.
Partijen zijn het erover eens dat er gedurende het huwelijk een aantal eenvoudige gemeenschappen zijn ontstaan die verdeeld dienen te worden.
Voor de bij verdeling in aanmerking te nemen waarde geldt in principe als peildatum de datum van de feitelijke verdeling, tenzij hierna wordt uitgegaan van een anderszins vastgestelde of overeengekomen peildatum.
Eenvoudige gemeenschappen
De man en de vrouw hebben de volgende gemeenschappelijke vermogensbestanddelen opgevoerd:
de echtelijke woning aan de [adres] [huisnummer] [postcode] te [plaats] ;
de aan de echtelijke woning gekoppelde hypotheek bij F. van Lanschot Bankiers ;
het appartement aan het [adres] [postcode] te [plaats] ;
het appartement aan de [adres] en de garage aan de [adres] te [plaats] ;
het vakantiehuis in [adres] te Frankrijk;
de beleggingsverzekering bij Nationale Nederlanden (polisnummer [polisnummer] );
de gezamenlijke rekening bij ING Bank N.V. ( [rekeningnummer] );
de gezamenlijke rekening bij F. van Lanschot Bankiers N.V. ( [rekeningnummer] );
de inboedel;
schuld aan [bedrijf]
Ad a t/m e Onroerend goed
De echtgenoten hebben naast de echtelijke woning te [plaats] – waar een hypotheek bij F. van Lanschot Bankiers op rust – en het vakantiehuis in Frankrijk, nog twee appartementen in [plaats] in eigendom die momenteel worden verhuurd.
Woning aan de [adres] te [plaats] en de aan deze woning gekoppelde hypotheek
Gebleken is dat de woning aan de [adres] is verkocht voor een bedrag van
€ 575.000,-- en dat deze woning op 15 september 2017 is geleverd aan een derde. Op de echtelijke woning rustte een hypotheek van € 400.500,-- bij F. van Lanschot Bankiers . De hypothecaire lening is bij de verkoop afgelost. De man en de vrouw zijn ieder voor de helft gerechtigd tot de resterende overwaarde van € 174.500,--. Het resterende bedrag van
€ 174.500,-- wordt – zoals ter zitting is besproken – voorlopig, in afwachting van de beschikking van deze rechtbank, bij de notaris in depot gehouden.
Appartement aan [adres] te [plaats]
Tussen de man en de vrouw is niet in geschil dat dit appartement aan de man zal worden toegescheiden. Voorts zijn de man en de vrouw het erover eens dat de waarde van het appartement – conform het door de vrouw overgelegde taxatierapport van 8 juni 2017 –
€ 245.000,-- bedraagt. De rechtbank zal conform het voorgaande het appartement aan [adres] toescheiden aan de man, onder de verplichting van de man om de helft van de waarde – te weten € 122.500,-- – aan de vrouw te vergoeden.
Appartement en garage aan de [adres] te [plaats]
Tussen de man en de vrouw is niet in geschil dat het appartement en de garage aan de man zullen worden toegescheiden. Voorts is niet in geschil dat de waarde van het appartement
€ 225.000,-- bedraagt en dat de waarde van de garage € 20.000,-- bedraagt. De rechtbank zal het appartement en de garage aan de [adres] toescheiden aan de man, onder de verplichting van de man om de helft van de waarde – te weten € 122.500,-- – aan de vrouw te vergoeden.
Vakantiehuis Frankrijk
Tussen de man en de vrouw is niet in geschil dat het vakantiehuis in Frankrijk aan de man dient te worden toegescheiden, waarbij uitgegaan zal worden van een waarde van
€ 225.000,--. De rechtbank zal aldus bepalen, onder de verplichting van de man om de helft van de waarde – te weten een bedrag van € 112.500,-- – aan de vrouw te vergoeden.
Ad f Beleggingsverzekering
De man en de vrouw zijn het erover eens dat zij (de waarde van de) de beleggingsverzekering bij Nationale Nederlanden – die op 1 januari 2017 een waarde van
€ 30.042,46 vertegenwoordigde – bij helfte dienen te verdelen. Ter zitting is besproken dat de man en de vrouw de wijze van verdeling in onderling overleg (met hun advocaten) zullen bepalen. De rechtbank zal dit vastleggen als na te melden.
Ad g en h Bankrekeningen
Ter zitting is besproken dat de gezamenlijke bankrekening bij F. van Lanschot Bankiers – behorende bij de hypotheek – zal worden opgeheven per 15 september 2017. Het resterende saldo op deze bankrekening zal worden overgemaakt naar de gezamenlijke bankrekening bij de ING . De man en de vrouw zullen vervolgens het saldo van de gezamenlijke bankrekening bij de ING bij helfte verdelen. De rechtbank zal dit vastleggen als na te melden. De rechtbank merkt hierbij op dat zij er vanuit gaat dat de man en de vrouw de bankrekening bij de ING na verdeling van het saldo eveneens zullen opheffen.
Ad i Inboedel
De man stelt voor om de gehele inboedel in onderling overleg te verdelen.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de gehele inboedel aan de man dient te worden toegedeeld, waarbij hij een bedrag van € 20.000,-- (wegens overbedeling) aan de vrouw dient te voldoen.
Nu de man en de vrouw geen overeenstemming hebben kunnen bereiken over de waarde en de wijze van verdeling van de inboedel die aanwezig is in voornoemde vier panden, zal de rechtbank in redelijkheid de wijze van verdeling van de inboedel, en de waarde daarvan schattenderwijs vaststellen. De rechtbank merkt hierbij op dat geen van partijen de gestelde waarde van de goederen voldoende heeft onderbouwd.
De rechtbank zal ten aanzien van inboedel van de woning aan de [adres] en de vakantiewoning in Frankrijk bepalen dat partijen deze inboedels in onderling overleg bij helfte dienen te verdelen, in die zin dat zij om en om een item mogen uitkiezen wat hem/haar dan zal toekomen. Hierbij geldt dat partijen – voordat zij beginnen met het verdelen van de inboedel op voornoemde wijze – zullen loten wie van hen als eerste een item uit de inboedel mag uitkiezen. De verdeling van deze inboedels zal plaatsvinden zonder verdere verrekening van de waarde van de aldus tot stand gekomen verdeling.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de appartementen in [plaats] als volgt. Gebleken is dat deze appartementen gemeubileerd worden verhuurd. Nu beide appartementen aan de man zullen worden toegescheiden, zal de rechtbank de inboedel van de appartementen eveneens aan de man toescheiden. De rechtbank stelt de waarde van de inboedel schattenderwijs vast op € 1.000,-- per appartement. De man dient derhalve wegens overbedeling een bedrag van € 1.000,-- aan de vrouw te vergoeden.
De rechtbank zal aldus beslissen.
Ad j Schuld aan [bedrijf]
De rechtbank zal in het hiernavolgende onder het kopje ‘vergoedingsrechten’ verder ingaan op de schuld aan [bedrijf]
Vergoedingsrechten
De man stelt – kort weergegeven – dat hij op grond van artikel 1:87 lid 1 BW een vergoedingsrecht heeft op de vrouw. De man stelt primair dat de vrouw de helft van de door de man dan wel door [bedrijf] betaalde bedragen ten behoeve van de aankoop, verbouwingen of anderszins besteed aan het onroerend goed, minus de helft van de stortingen, aan de man dient te vergoeden tot een bedrag van € 437.341,38. Subsidiair stelt de man zich op het standpunt dat de vrouw in ieder geval de helft van een nog openstaande lening ten behoeve van de woning aan de [adres] van € 198.451,-- aan de man dient te vergoeden, te weten € 99.225,50.
De vrouw betwist de vordering(en) van de man.
De rechtbank overweegt als volgt.
Indien en voor zover vast zou komen te staan dat de man leningen heeft afgelost door het aanwenden van privévermogen zou de man een vergoedingsrecht hebben op de vrouw.
Tussen de man en de vrouw staat vast dat het onroerend goed dat zij gemeenschappelijk in eigendom hebben deels is gefinancierd met geldleningen die zij gezamenlijk zijn aangegaan bij [bedrijf] Zij hebben hiertoe meerdere leningsovereenkomsten gesloten die door zowel de man als de vrouw zijn ondertekend. De overeenkomsten dan wel aktes van geldlening zijn door de man overgelegd. Nu beide partijen leningnemer zijn, dienen de man en de vrouw in principe beiden de helft van verplichtingen voortvloeiend uit de lening(en) te dragen.
Naar de rechtbank begrijpt, stelt de man dat er geen directe dividenduitkering aan hem heeft plaatsgevonden, doch is het bedrag aan dividenden waar de man aanspraak op had in mindering gebracht op de openstaande leningen van partijen.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat het de intentie van partijen was dat het onroerend goed van hen gezamenlijk was en dat zij de waarde hiervan 50-50 zouden delen, waarbij er geen sprake zou zijn van vergoedingsaanspraken over en weer van eventueel teveel betaalde bedragen. Hierbij heeft de vrouw onweersproken gesteld dat de echtgenoten jaarlijks aan het eind van het jaar een financieel overzicht opstelden en bespraken om te kunnen zien ‘hoeveel zij waard waren’. Dit is hoe partijen gedurende het huwelijk leefden, aldus de vrouw. Uit hetgeen de man ter zitting desgevraagd heeft aangegeven leidt de rechtbank voorts af dat ondanks de huwelijkse voorwaarden die koude uitsluiting inhouden – de bedoeling van partijen was om gedurende de samenleving en het huwelijk gezamenlijk te leven van het verkregen gezamenlijke eigendom, de investeringen hierin en de vruchten hiervan.
De rechtbank is van oordeel dat het voorgaande eveneens wordt bevestigd door de vaststellingsovereenkomst die door de man als productie 10 is overgelegd. In deze vaststellingsovereenkomst – die partijen in juli 2012 hebben ondertekend – is het volgende opgenomen: ‘Partijen komen ter beëindiging van en ter voorkoming van verdere geschillen overeen dat het vermogen van de heer [verzoeker] per 31 december 2011 € 349.919,-- bedraagt en dat van mevrouw [verweerster] € 352.380,-- per 31 december 2011 bedraagt, zoals dit uit de vermogensopstelling naar voren komt.’ De rechtbank begrijpt deze vaststellingsovereenkomst – mede in het licht van de hiervoor weergegeven intenties van partijen – zo, dat het de bedoeling van partijen was om af te zien van vergoedingsvorderingen over en weer. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de man ten aanzien van de aflossingen die hij vóór 31 december 2011 heeft gedaan geen vergoedingsaanspraak meer heeft jegens de vrouw.
Ná 31 december 2011 hebben er echter ook nog aflossingen plaatsgevonden op de leningen van partijen aan [bedrijf] Deze aflossingen zouden tot vergoedingsrechten kunnen leiden, voor zover zij zijn voldaan uit privévermogen van één van partijen. Nu de man zich hierop beroept is het aan de man om te stellen, te specificeren en met stukken te onderbouwen welke bedragen op welk moment en op welke wijze uit zijn privévermogen zijn aangewend ten behoeve van de gezamenlijke eigendom van partijen. De rechtbank is van oordeel dat de man dit onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt, waardoor hij zijn vergoedingsrecht jegens de vrouw (voor zover dit ziet op de periode ná 31 december 2011) niet, althans onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank ziet in de overgelegde stukken – waaronder de jaarrekeningen en de aangiften IB – dat de man aanspraak had op dividend, doch het is niet inzichtelijk gemaakt of en zo ja, tot welk bedrag het aan de man toekomende dividend, op welk moment en op welke wijze is aangewend om de leningen af te lossen (al dan niet via verrekening). De rechtbank wijst er in dit verband op dat het door de man als productie 6 overgelegde financiële overzicht dit niet duidelijk maakt. Voorts komen de hierin opgenomen bedragen niet overeen met de bedragen genoemd in de overige stukken, te weten de jaarrekeningen, de aangiftes IB en de als productie 9 overgelegde vermogensoverzichten. Hierbij neemt de rechtbank tot slot in aanmerking dat het totale bedrag aan aflossing niet overeenkomt met het bedrag aan dividend dat de man stelt te hebben ontvangen (al dan niet via verrekening). Beide partijen hebben ter zitting verklaard dat er (eveneens) is afgelost op de leningen door stortingen door partijen zelf vanaf de en/of rekening (waarop beide partijen een deel van hun salaris stortten) alsmede door stortingen vanaf privérekeningen van beide partijen. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het op de weg van de man om de omvang van de verschillende aflossingen inzichtelijk te maken. Nu de man hierin niet is geslaagd, zal de rechtbank zijn vordering tot vergoeding door de vrouw afwijzen.
De rechtbank overweegt voorts dat voor zover er nog een bedrag van € 198.451,-- aan leningen openstaat bij [bedrijf] , dit de rechtsverhouding tussen partijen en de B.V. betreft. Over deze rechtsverhouding kan de rechtbank zich in de onderhavige echtscheidingsprocedure niet uitspreken.
De slotsom luidt dat de rechtbank niet in staat is om vast te stellen of, en zo ja, voor welk bedrag, de man een vergoedingsrecht heeft op de vrouw. De rechtbank zal dit verzoek van de man dan ook afwijzen. Nu de rechtbank het verzoek van de man op dit punt afwijst, zal zij niet ingaan op de verdere verweren van de vrouw en komt zij niet toe aan de behandeling van de in dit verband door de vrouw ter zitting gedane voorwaardelijke verzoeken (onder punt 7c en punt 7d van de pleitnotitie).
Kosten van de huishouding
De vrouw heeft – voorwaardelijk – verzocht te bepalen dat de man aan de vrouw in het kader van verrekening van de kosten van de huishouding een bedrag van € 111.910,-- dient te voldoen. Nu de rechtbank voorbij gaat aan het primaire standpunt van de vrouw dat de echtgenoten volledige overeenstemming hebben bereikt, zal zij overgaan tot beoordeling van dit verzoek.
De vrouw stelt – kort weergegeven – dat partijen niet naar evenredigheid van hun inkomen hebben bijgedragen aan de kosten van de huishouding, en dat zij over de jaren 2011 tot en met 2015 een bedrag van € 111.910,-- teveel aan de kosten van de huishouding heeft bijgedragen. Volgens de vrouw dient de man dit bedrag aan haar te voldoen.
De man betwist de vordering van de vrouw.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd. De enkele stelling dat zij een te groot deel van haar salaris aan de kosten van de huishouding heeft besteed door stortingen op de en/of rekening van partijen, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat zij ‘teveel’ heeft voldaan. De producties 1, 2, 9 en 19 tot en met 22 van de vrouw maken dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Gebleken is immers dat er door partijen over en weer opnames van de en/of rekening voor privé doeleinden hebben plaatsgevonden. Voorts staat tussen partijen vast dat er ook kosten van de huishouding zijn betaald via privérekeningen van partijen. De rechtbank wijst er in dit verband onder andere op dat de man onweersproken heeft gesteld dat hij de verschuldigde rente van de door [bedrijf] aan partijen verstrekte leningen alsmede enkele IB-aanslagen heeft voldaan vanaf zijn privérekening en dat de vrouw verschillende kosten – waaronder gezamenlijke vakanties – heeft voldaan van haar privérekening. Nu de vrouw deze overige, voor de berekening van de kosten van de huishouding relevante, geldstromen niet inzichtelijk heeft gemaakt, kan de rechtbank niet vaststellen of en zo ja, in welke mate de vrouw op basis van de inkomens van partijen onevenredig heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw tot een vergoeding van de kosten van de huishouding daarom ook afwijzen.
Stamrecht vrouw in [bedrijf]
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de ontslagvergoeding van € 30.007,59 bruto die de vrouw in 2004 heeft ontvangen in [bedrijf] is gestort als ‘koopsom stamrecht’. Tussen de man en de vrouw is niet in geschil dat de vrouw recht heeft op uitbetaling van de actuele waarde van deze stamrechtvoorziening per datum van de afkoop en storting hiervan bij een bank of verzekeraar. De man en de vrouw zullen hier in onderling overleg nadere afspraken over maken en hier uitvoering aan geven. De man heeft hierbij toegezegd dat hij er zijn medewerking aan zal verlenen om het bedrag op de fiscaal meest gunstige wijze aan de vrouw te doen toekomen. De rechtbank zal het voorgaande vastleggen in haar beslissing. Hetgeen de vrouw eerder meer of anders heeft verzocht zal de rechtbank afwijzen.
Gebruikerslasten echtelijke woning en vakantiewoning in Frankrijk
De vrouw stelt dat de man vanaf 4 juli 2016 het uitsluitend gebruik van de woning aan de [adres] te [plaats] en van de vakantiewoning in Frankrijk heeft, zodat de gebruikerslasten vanaf die datum volledig voor rekening van de man dienen te komen. De vrouw verzoekt – onder verwijzing naar productie 16 – een vergoeding van de man van
€ 11.182,75 voor de door haar ten behoeve van hem betaalde gebruikerslasten.
De man voert verweer tegen het verzoek van de vrouw. De man voert hiertoe het volgende aan. De vrouw heeft de echtelijke woning op 24 mei 2016 verlaten, waardoor hij sindsdien alleen de (hoge) lasten dient te betalen. De man heeft hier niet voor gekozen. De man stelt dat de vrouw tot aan de levering van de echtelijke woning aan een derde, naast een bijdrage aan de vaste lasten, óók de helft van de (variabele) gebruikslasten dient te voldoen. Hiernaast stelt de man dat de vrouw de sleutel heeft van de vakantiewoning waardoor zij gebruik kan maken van deze woning. Indien de vrouw ervoor kiest om geen gebruik te maken van de vakantiewoning dient dit er niet toe te leiden dat de man de kosten dient te voldoen. De man stelt zich dan ook op het standpunt dat de vrouw – tot het moment dat de vakantiewoning aan een derde of aan een der partijen is geleverd – ook de helft van de variabele (en vaste) lasten van de vakantiewoning dient te dragen.
De rechtbank overweegt dat de kosten met betrekking tot Eneco, Caiway, Canal digitaal en Evides lasten zijn die verbonden zijn aan het gebruik van de voormalig echtelijke woning in [plaats] . Nu de man vanaf het vertrek van de vrouw in deze woning woonde en het uitsluitend gebruik alsmede genot van deze woning had, acht de rechtbank het redelijk dat de man deze gebruikerslasten – door de vrouw berekend op € 2.739,24 – op zich neemt. De rechtbank ziet echter geen grond voor het oordeel dat de hypotheekrente van € 7.200,-- en de debetrente van € 17,14 uitsluitend voor rekening van de man komen. De vrouw was in die periode immers nog steeds mede-eigenaar.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de lasten verbonden aan de vakantiewoning in Frankrijk – ‘ [plaats] ’, ‘ [plaats] ’, ‘ [plaats] ’ – niet uitsluitend voor rekening van de man dienen te komen. De vrouw had immers eveneens de mogelijkheid om van deze vakantiewoning gebruik te maken. Voorts zal de rechtbank het bedrag van € 90,40 voor BipAndGo (ten behoeve van het gebruik van Franse tolwegen) buiten beschouwing laten, nu dit niet kan worden aangemerkt als gebruikerslasten die zijn verbonden aan de vakantiewoning.
Gelet op het voorgaande dient de man nog een bedrag van € 2.739,24 aan de vrouw te voldoen. De rechtbank zal aldus beslissen. Hetgeen door de vrouw meer of anders is verzocht zal worden afgewezen.
Afgifte stukken en benoemen deskundige
Gelet op al het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om nadere stukken op te vragen en/of een deskundige te benoemen.
Pensioenverevening
De vrouw heeft ter zitting haar (voorwaardelijke) verzoek met betrekking tot de tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenaanspraken op ouderdoms- en nabestaandenpensioen ingetrokken.
Uitvoerbaar bij voorraadverklaring
De advocaat van de man heeft ter zitting aan de rechtbank verzocht om de beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De vrouw heeft zich hiertegen verzet. De rechtbank ziet geen aanleiding om – in afwijking van hetgeen in eerste instantie door zowel de vrouw
als de man is verzocht – de beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De man heeft zijn verzoek hiertoe immers niet onderbouwd.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt uit de echtscheiding tussen: [verzoeker] , en [verweerster] , gehuwd op [huwelijksdatum] te [huwelijksplaats] ;
*
stelt ten aanzien van de verdeling van de beperkte gemeenschappen – onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand – het volgende vast:
1. aan de man wordt toegedeeld:
- het appartement aan de [adres] [postcode] te [plaats] ,
- het appartement aan de [adres] alsmede de garage aan de [adres] te [plaats] ;
- het vakantiehuis in [adres] te Frankrijk;
- de inboedel van het appartement aan de [adres] te [plaats] alsmede de inboedel van het appartement aan de [adres] te [plaats] ;
het voorgaande onder de verplichting om – wegens overbedeling – een bedrag van in totaal € 358.500,-- aan de vrouw te voldoen;
2. de man en de vrouw zijn ieder voor de helft gerechtigd tot de resterende overwaarde van de woning aan de [adres] [huisnummer] te [plaats] , zijnde € 174.500,--;
3. de man en de vrouw zullen de beleggingsverzekering bij Nationale Nederlanden (polisnummer [polisnummer] ) bij helfte verdelen, waarbij geldt dat zij de wijze van verdeling in onderling overleg (met hun advocaten) zullen bepalen;
4. de man en de vrouw zullen het saldo van de gezamenlijke rekening bij ING Bank ( [rekeningnummer] ) – nadat het resterende saldo van de bankrekening bij F. van Lanschot Bankiers N.V. ( [rekeningnummer] ), die zal worden opgeheven per 15 september 2017, is overgemaakt naar de gezamenlijke rekening bij de ING – bij helfte verdelen waarna de rekening zal worden opgeheven;
5 . de man en de vrouw zullen – zonder verdere verrekening van de waarde – de inboedel van de woning aan de [adres] en van de vakantiewoning in Frankrijk onderling bij helfte verdelen, aldus dat zij om en om een item mogen uitkiezen wat hem/haar dan zal toekomen. Hierbij geldt dat partijen – voordat zij beginnen met het verdelen van de inboedel op voornoemde wijze – zullen loten wie van hen als eerste een item uit de inboedel mag uitkiezen;
6. de man en de vrouw zullen in onderling overleg nadere afspraken maken en uitvoering geven aan de afkoop en storting – tegen de actuele waarde per datum van de afkoop – van de aan de vrouw toekomende stamrechtvoorziening vanuit [bedrijf] onder een bank of verzekeraar;
*
bepaalt dat de man ter zake van de gebruikerslasten van de woning aan de [adres] [huisnummer] te [plaats] een bedrag van € 2.739,24 aan de vrouw dient te voldoen;
*
verklaart deze beschikking tot zover – met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.C. Olland, P.M.E. Bernini en L. van Hoppe, bijgestaan door mr. M. Verkerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
24 oktober 2017.