ECLI:NL:RBDHA:2017:1277

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2017
Publicatiedatum
14 februari 2017
Zaaknummer
09/857469-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen afwijzing getuigenverhoor in ontnemingsprocedure

Op 14 februari 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure waarbij een bezwaarschrift is ingediend tegen de afwijzing van het verzoek tot het horen van getuigen door de rechter-commissaris. De bezwaarde, een rijschoolhouder en rijinstructeur, was eerder veroordeeld voor omkoping van een CBR-examinator en had tegen deze veroordeling hoger beroep ingesteld. In het kader van de ontnemingsprocedure had de raadsman op 24 oktober 2016 een verzoek ingediend om 48 getuigen te horen. De rechter-commissaris heeft dit verzoek op 23 december 2016 afgewezen, omdat er geen onduidelijkheid bestond over de doelstelling van het verzoek. De bezwaarde heeft hiertegen bezwaar gemaakt, dat op 4 januari 2017 is ingediend.

De rechtbank heeft het bezwaar op 31 januari 2017 behandeld. De rechtbank oordeelde dat de ontnemingsprocedure geen zelfstandige procedure is, maar een onderdeel van de strafvervolging. Hierdoor was de rechter-commissaris niet bevoegd om te beslissen op het verzoek tot het horen van getuigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zittingsrechter, en niet de rechter-commissaris, bevoegd is om te beslissen over dergelijke verzoeken, zoals ook is bevestigd door de Hoge Raad. De rechtbank heeft daarom de bezwaarde niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar, omdat tegen een onbevoegd gegeven beslissing van de rechter-commissaris geen bezwaar openstaat.

De rechtbank heeft in haar beslissing benadrukt dat de ontnemingsprocedure moet worden gezien als een van de aanvankelijke strafvervolging afgesplitste procesgang. De rechtbank heeft de beslissing op 14 februari 2017 openbaar uitgesproken, waarbij de voorzitter en de griffier de beschikking hebben ondertekend.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAag
Strafrecht
Parketnummer: 09/857469-14
Kenmerk RK: 17/34

Beslissing van 14 februari 2017

Beslissing van de rechtbank Den Haag, raadkamer in strafzaken, op het bezwaar tegen de beschikking van de rechter-commissaris van 23 december 2016, betreffende de afwijzing van het verzoek tot het horen van getuigen (in de ontnemingsprocedure), ex artikel 182 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in de zaak tegen:

[verdachte]

geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats]
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van mr. E.J. van Gils,
adres: De Lairessestraat 121, 1075 HH Amsterdam,
hierna te noemen: bezwaarde.

De procesgang

Bij vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 18 april 2016 is bezwaarde (rijschoolhouder en rijinstructeur) veroordeeld voor omkoping van een CBR-examinator tot een taakstraf (werkstraf) van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en tot een ontzetting van het recht tot uitoefening van het beroep van rijschoolhouder voor de duur van 5 jaar. De bezwaarde heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
In deze strafzaak heeft de officier van justitie een ontnemingsvordering aangekondigd en aanhangig gemaakt.
Naar aanleiding van een brief van de Verkeerstoren van 27 september 2016 (met daarin als de geplande behandeldatum 13 december 2016), heeft de raadsman op 24 oktober 2016 zijn onderzoekswensen (het horen van achtenveertig getuigen) ingediend bij de Verkeerstoren, met het verzoek om doorgeleiding naar de voorzitter van de kamer die de ontnemingsprocedure zal gaan behandelen en met afschrift aan de officier van justitie.
Op 24 oktober 2016 heeft de raadsman van het kabinet rechter-commissaris een ontvangstbevestiging ontvangen, met daarin de mededeling dat de officier van justitie om een standpunt is gevraagd.
Vervolgens zijn bij beschikking van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, van 23 december 2016 alle verzoeken tot het horen van getuigen afgewezen. De rechter-commissaris zag af van het horen van verzoeker, nu er geen onduidelijkheid bestond omtrent de doelstelling van het verzoek.
De bezwaarde heeft tegen deze beslissing bezwaar ingediend. Het bezwaarschrift van 4 januari 2017 is blijkens een stempel dezelfde dag ingekomen bij de griffie van deze rechtbank, op welke datum de akte van indiening is opgemaakt.
De rechtbank heeft kennis genomen van het ontnemingsdossier met bovengenoemd parketnummer.
De rechtbank heeft het bezwaar op 31 januari 2017 in raadkamer behandeld.
De bezwaarde en zijn raadsman zijn verschenen en gehoord. Daarnaast is de officier van justitie mr. N.J.P. Coenen gehoord.

De beoordeling van het bezwaar

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het bezwaar.
Het bezwaarschrift is tijdig ingediend.
De raadsman heeft zich in raadkamer primair op het standpunt gesteld dat de rechter-commissaris niet bevoegd was te beslissen op het verzoek tot het horen van getuigen nu, zo begrijpt de rechtbank, reeds namens de officier van justitie mededeling was gedaan van het voornemen tot oproepen voor de behandeling van de ontnemingsvordering op 13 december 2016. Volgens de Hoge Raad is vanaf dat moment enkel de zittingsrechter bevoegd om te beslissen op een verzoek tot het horen van getuigen (ECLI:NL:HR:2015:505). Dit dient te leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van bezwaarde in het bezwaar. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de rechter-commissaris te gelasten de getuigen te horen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bezwaarde niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn bezwaar.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat de ontnemingsprocedure conform jurisprudentie van de Hoge Raad niet een op zichzelf staande procedure vormt, maar een aanhangsel is van de strafvervolging en moet worden gezien als een van de aanvankelijke strafvervolging afgesplitste procesgang en niet als een toevoeging daarvan (HR 26 oktober 1999, JOW 1999, 70 en HR 28 november 1995, JOW 1996, 170).
Op grond van artikel 270 Sv vangt het onderzoek in de strafzaak ter terechtzitting aan na uitroeping van de zaak door de voorzitter. Vanaf dat moment is het de zittingsrechter die op de voet van artikel 316 Sv moet beslissen of enig (nader) onderzoek door de rechter-commissaris noodzakelijk is. Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank ook voor de van de aanvankelijke strafvervolging afgesplitste ontnemingsprocedure.
In de onderhavige zaak, waarin de behandeling van de strafzaak op 4 april 2016 ter terechtzitting is aangevangen, was de rechter-commissaris dan ook niet bevoegd te beslissen op het op 24 oktober 2016 ingediende verzoek van de raadsman tot het horen van getuigen in de ontnemingsprocedure. Tegen een onbevoegd gegeven beslissing van de rechter-commissaris staat geen bezwaar open. Dit leidt ertoe dat de rechtbank bezwaarde niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn bezwaar.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart bezwaarde niet-ontvankelijk in het bezwaar.
Aldus beslist te Den Haag door
mr. E.C.M. Bouman, voorzitter,
mrs. M.J.C. Dijkstra en N.F.H. van Eijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Heirman-Huisman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 14 februari 2017.
Deze beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier.