ECLI:NL:RBDHA:2017:12761

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2017
Publicatiedatum
6 november 2017
Zaaknummer
6280616 RP VERZ 17-50498
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag en loonvordering werknemer tegen werkgever

In deze zaak heeft de werknemer, geboren op 15 oktober 1994, verzocht om vernietiging van zijn ontslag dat op 29 juni 2017 door de werkgever was gegeven. De werknemer was sinds 2012 in dienst bij Glashandel A. Lagendijk B.V. en later bij de werkgever, die zijn onderneming wilde beëindigen. De werknemer heeft het verzoek ingediend op 28 augustus 2017, met als doel het ontslag te vernietigen en betaling van achterstallig salaris en een billijke vergoeding te verkrijgen. De werkgever heeft zich verweerd door te stellen dat het ontslag op staande voet was gegeven vanwege een dringende reden, maar de kantonrechter oordeelde dat het ontslag niet rechtsgeldig was. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkgever geen toestemming van het UWV had gevraagd voor de beëindiging van het dienstverband, wat noodzakelijk was voor een rechtsgeldige opzegging. De kantonrechter heeft het verzoek van de werknemer om het ontslag te vernietigen toegewezen en de werkgever veroordeeld tot betaling van het salaris van de werknemer vanaf 31 mei 2017 tot aan de rechtsgeldige beëindiging van het dienstverband. De werknemer werd ook opgedragen om zijn vordering voor te weinig betaald salaris en vakantiebijslag nader te kwantificeren en te onderbouwen. Het tegenverzoek van de werkgever werd afgewezen, omdat de kantonrechter zich niet ontvankelijk verklaarde in dat verzoek.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
CB
Zaaknr.: 6280616 RP VERZ 17-50498
Uitspraakdatum: 7 november 2017
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[werknemer] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
verder te noemen: werknemer,
gemachtigde: mevr. mr. M.F.C. Strok,
tegen
[werkgever],
wonende/gevestigd en kantoorhoudende [woonplaats] ,
verwerende partij,
verder te noemen: werkgever,
gemachtigde: mevr. mr. S. Ruiter-Corbeij.

1.Het procesverloop

1.1.
Werknemer heeft de kantonrechter bij verzoekschrift, tevens houdende verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening (met 8 producties, 1 tot en met 8), bij de griffie ingekomen op 28 augustus 2017, verzocht -kort gezegd- het op 29 juni 2017 gegeven ontslag te vernietigen en werkgever te verplichten tot betaling van te weinig uitbetaald salaris, dan wel aan werknemer een billijke vergoeding alsmede een transitievergoeding toe te kennen, alsmede voor de duur van het geding een voorlopige voorziening te treffen, bestaande uit een veroordeling tot betaling van salaris en afgifte van loonspecificaties.
1.2.
Na ontvangst van het verzoekschrift is als datum en tijd voor de mondelinge behandeling bepaald 10 oktober 2017 om 11.20 uur.
1.3.
Bij brief van 2 oktober 2017 heeft de gemachtigde van werknemer nog 13 aanvullende producties (nrs. 9 tot en met 21) ingebracht.
1.4.
Op 5 oktober 2017 is bij de griffie het verweerschrift van werkgever ingekomen, met 8 producties.
1.5.
Op 10 oktober 2017 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek van werkgever plaatsgevonden. Daarbij zijn werknemer en werkgever beiden in persoon verschenen, samen met hun gemachtigden. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt die zich in het procesdossier bevinden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van werknemer een pleitnota overgelegd.
1.6.
Bij brief van 18 oktober 2017 heeft verzoeker het verzoek in het kader van de voorlopige voorziening in die zin verminderd dat niet langer afgifte van de loonspecificaties over de periode 1 februari 2012 tot 1 april 2014 wordt verzocht.
1.7.
Uitspraak op het verzoek is bepaald op 7 november 2017.

2.De feiten

2.1.
Werknemer is geboren op 15 oktober 1994 en hij is op [2012] in dienst getreden van Glashandel A. Lagendijk B.V. als leerling glaszetter.
2.2.
In verband met de voortzetting van de onderneming van [G.] als een eenmanszaak van werkgever, als [werkgever]
[werkgever] , per [2014] is werknemer per die datum in dienst gekomen van werkgever, destijds als medewerker [functie] . Het dienstverband betrof destijds 15 uur per week, verdeeld over drie dagen. Het salaris bedroeg € 9,20 per uur, exclusief 8% vakantietoeslag.
2.3.
Bij aangetekende brief van 8 juni 2017 heeft werkgever het dienstverband met werknemer beëindigd per 29 juni 2017.
2.4.
Vanaf 29 mei 2017 heeft werknemer geen werkzaamheden meer verricht voor werkgever.

3.Het verzoek

3.1.
Werknemer verzoekt, na vermindering van het verzoek, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: (I.) dag en uur vast te stellen waarop de zaak ter terechtzitting wordt behandeld; (II.) bij wijze van voorlopige voorziening voor de duur van het geding werkgever te veroordelen tot: -betaling aan werknemer van het hem toekomende salaris over 64 uur per 4 weken, te vermeerderen met de vakantiebijslag en de overige emolumenten vanaf juni 2017, periode 6, tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, onder afgifte van behoorlijke loonspecificaties; (
primair) (III.) het per 29/6/2017 onregelmatig verleende ontslag te vernietigen wegens strijd met artikel 7:671 lid 1 BW (toestemming UWV); (IV.) werkgever te veroordelen tot betaling van het te weinig uitbetaalde salaris etc. van werknemer vanaf 1/2/2012, aanvang van het dienstverband, tot en met periode 5/2017, w.o. de aan werknemer nog toekomende vakantiebijslag over de periode juni 2016 tot en met mei 2017, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, e.e.a. onder afgifte van behoorlijke loonspecificaties; (V.) werkgever te veroordelen tot betaling van het salaris van werknemer vanaf periode 6/2017 tot aan datum rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst, te vermeerderen met de wettelijke verhoging; (
subsidiair) -voor het geval de arbeidsovereenkomst toch als beëindigd wordt beschouwd- maakt werknemer aanspraak op: (VI.) een billijke vergoeding ten laste van werkgever, waarbij rekening wordt gehouden met het niet in acht nemen van de opzegtermijn en de pensioenschade van werknemer vanwege het uitblijven van de pensioenafdrachten door werkgever ten behoeve van werknemer; (VII.) de aan werknemer toekomende transitievergoeding en de vergoeding wegens onregelmatige opzegging en op betaling van het achterstallig loon, vakantietoeslag, vergoeding niet genoten vakantiedagen, vanaf 1/2/2012, zijnde de datum aanvang dienstverband, e.e.a. te vermeerderen met de wettelijke verhoging; (
primair en subsidiair): (VIII.) werkgever te veroordelen tot betaling aan werknemer van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot aan de dag der algehele voldoening; (IX.) werkgever te veroordelen in de kosten van de procedure, het salaris van gemachtigde daaronder begrepen.
3.2.
Aan het verzoek legt werknemer -kort gezegd- ten grondslag dat vanaf de aanvang van het dienstverband in 2012 werkgever zijn verplichtingen tot betaling van het juiste salaris niet is nagekomen, dat werkgever op 29 juni 2017 het dienstverband op onregelmatige wijze heeft beëindigd, dan wel zijn verplichtingen in verband met het beëindigen van het dienstverband niet is nagekomen.

4.Het verweer en het tegenverzoek van werkgever

4.1.
Werkgever verweert zich tegen het verzoek. Volgens werkgever is er geen sprake van dat hij zijn verplichtingen jegens werknemer niet is nagekomen, niet tijdens het dienstverband en ook niet in verband met de beëindiging van het dienstverband. Wat betreft de onregelmatige opzegging verweert werkgever zich door te stellen dat de arbeidsovereenkomst op grond van een dringende reden, zonder geldige reden wegblijven van het werk, is geëindigd. Voor zover er geen sprake zou zijn van een rechtsgeldige opzegging verzoekt werkgever de arbeidsovereenkomst tegen een zo vroeg mogelijk datum te beëindigen.
4.2.
Voor zover relevant zal het verweer van werkgever hierna nader besproken worden.

5.De beoordeling

5.1.
In deze procedure komen in feite een tweetal geschillen samen, namelijk (1) de vraag of werkgever sinds het begin van het dienstverband in 2012 zijn verplichtingen jegens werknemer, meer in bijzonder de betaling van het juiste bedrag aan salaris en vakantiebijslag heeft betaald en (2) de vraag of het dienstverband rechtsgeldig per 29 juni 2017 is geëindigd. De kantonrechter zal deze twee in feite afzonderlijke geschillen achtereenvolgens behandelen, waarbij het tweede geschil als eerste aan bod zal komen.
Is het dienstverband rechtsgeldig per 29 juni 2017 geëindigd?
5.2.
De reden van beëindiging van het dienstverband is erin gelegen dat werkgever in de loop van 2017 zijn onderneming wilde beëindigen in verband met zijn pensioen. Dat voornemen heeft hij reeds in 2016 aan werknemer kenbaar gemaakt. In de aanloop naar de bedrijfsbeëindiging heeft werkgever aan werknemer een voorstel tot beëindiging van het dienstverband (met wederzijds goedvinden) voorgelegd. Partijen hebben over dit voorstel echter geen overeenstemming kunnen bereiken.
5.3.
Voor zover werkgever heeft willen stellen dat hij met zijn brief van 8 juni 2017 het dienstverband met werknemer op staande voet heeft beëindigd in verband met een dringende reden, zal de kantonrechter die stelling passeren. Het kan zijn dat werknemer sinds 29 mei 2017 niet meer op zijn werk is verschenen en het kan zelfs zo zijn dat dat een reden voor ontslag op staande voet had kunnen zijn. Echter, de brief van werkgever van 8 juni 2017 voldoet niet aan de gestelde vereisten voor de beëindiging van een dienstverband op staande voet. In de eerste plaats is het ontslag niet onverwijld gegeven en in de tweede plaats kan een ontslag op staande voet niet met ingang van een datum in de toekomst (in dit geval op 8 juni 2017 per 29 juni 2017) worden gegeven. Het dienstverband is dus niet op grond van een dringende reden beëindigd.
5.4.
Afgezien van het voorgaande is de arbeidsovereenkomst ook overigens niet op regelmatige wijze door werkgever opgezegd. Voor een opzegging van de arbeidsovereenkomst op grond van bedrijfseconomische redenen is de toestemming van het UWV vereist (artikel 7:671a, lid 1 BW in combinatie met artikel 7:669, lid 3 onder a. BW), maar tussen partijen staat vast dat werkgever een dergelijke toestemming niet gevraagd en dus ook niet gekregen heeft. Voor zover werkgever met zijn brief van 8 juni 2017 heeft bedoeld de arbeidsovereenkomst op grond van bedrijfseconomische redenen te willen opzeggen, is dat dus onregelmatig gebeurd.
5.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat het primair onder III. verzochte, vernietiging van het onregelmatig verleende ontslag op grond van dringende reden zal worden toegewezen.
Ontbindingsverzoek van werkgever
5.6.
Omdat de arbeidsovereenkomst niet op grond van een dringende reden is geëindigd en overigens niet regelmatig is opgezegd en derhalve nog doorloopt komt het tegenverzoek van werkgever in beeld en de kantonrechter zal dat thans behandelen.
5.7.
Op zich kan de beëindiging van de eenmanszaak van werkgever als een bedrijfsbeëindiging in de zin van artikel 7:669, lid 3 onder a. BW kwalificeren als een redelijke grond voor opzegging van een arbeidsovereenkomst. De wet voorziet echter niet in een situatie dat de kantonrechter, in een geval dat de werkgever geen toestemming van het UWV gevraagd heeft, de arbeidsovereenkomst kan beëindigen op grond van een bedrijfseconomische reden. Uit artikel 7:671 a lid 1 BW vloeit duidelijk voort dat een werkgever die voornemens is de arbeidsovereenkomst op te zeggen op grond van bedrijfseconomische omstandigheden (artikel 7:669 lid 3 onder a. BW) de toestemming van het UWV dient te vragen. Slechts in het geval het UWV de toestemming weigert (artikel 7:671b, lid 1 onder b. BW) kan de kantonrechter op een verzoek van de werkgever de arbeidsovereenkomst ontbinden. Deze situatie doet zich in dit geval echter niet voor. Gelet op het feit dat de toestemming van het UWV niet is verzocht is de kantonrechter in deze fase niet bevoegd en daarom zal de kantonrechter zich op het tegenverzoek van werkgever niet ontvankelijk verklaren. Nu aan beëindiging van de arbeidsovereenkomst slechts bedrijfsbeëindiging als grondslag is aangevoerd dient de werkgever zich eerst tot het UWV te wenden, ook in de onderhavige situatie, waarbij de arbeidsovereenkomst intussen illusoir is geworden, omdat de werkgever zijn bedrijf reeds beëindigd heeft.
5.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de arbeidsovereenkomst tussen werknemer en werkgever tot de dag van vandaag doorloopt en dat werknemer in beginsel recht heeft op doorbetaling van zijn loon. Weliswaar heeft werknemer sinds 29 mei 2017 (productie 7 bij verzoekschrift) geen werkzaamheden meer verricht, maar in de aangetekende brief van zijn gemachtigde van 23 juni 2017 staat vermeld dat hij zich bereid en beschikbaar houdt de overeengekomen werkzaamheden te verrichten. In dat licht zal de loonvordering van werknemer worden toegewezen vanaf 31 mei 2017, de dag na de dag van ontvangst van de brief en de dag waarop werkgever theoretisch (omdat werkgever intussen zijn bedrijf had beëindigd) werknemer weer toe had kunnen laten tot zijn werkzaamheden. Nu op deze loonvordering van werkgever in deze beschikking een eindbeslissing wordt genomen, is er geen grond meer de voorlopige voorziening tot doorbetaling van loon toe te wijzen.
5.9.
Ten aanzien van de verzochte wettelijke verhoging ziet de kantonrechter aanleiding het percentage daarvan te matigen tot 15%. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de dag van opeisbaarheid van de betreffende salarisbetaling.
5.10.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat de kantonrechter niet meer toekomt aan het door werknemer subsidiair gevorderde.
Nabetaling van te weinig betaald loon en vakantiebijslag
5.11.
Nu op alle beslispunten met betrekking tot de beëindiging van het dienstverband is beslist rest in deze procedure nog slechts de beslissing op het eerste in rechtsoverweging 5.1 genoemde verzoek, de vraag of werkgever sinds de aanvang van het dienstverband in 2012 het juiste bedrag aan salaris en vakantiebijslag heeft betaald.
5.12.
Uit het verzoekschrift, de als productie 8 bij verzoekschrift gevoegde brief van de gemachtigde van werknemer en uit de pleitnota van de gemachtigde van werknemer blijkt dat de bezwaren van werknemer in de kern vierledig zijn: (a) werknemer stelt dat de feitelijke arbeidstijd steeds 16 uur per week was, terwijl hij voor 10 uur per week betaald werd, (b) dat hij geen zicht heeft op de op- en afbouw van vakantiedagen en de uitbetaling van vakantiegeld, (c) dat hij geen bevestiging heeft ontvangen van de afdrachten van werkgever aan het pensioenfonds en aan het vakantiefonds en (d) dat het uurloon van de verkeerde CAO is toegepast.
5.13.
Volgens het bij brief van 20 oktober 2017 gevoegde overzicht betreffen de loonvorderingen van werknemer een bedrag van € 10.354,46, plus een bedrag van
€ 1.244,60 aan uitrustingsvergoeding, maar zijn de vorderingen voor de vakantiebijslag en de loontegoeden op grond van de toepassing van het juiste CAO-loon slechts als pro memorie vermeld. Nu werknemer de beschikking heeft gekregen over alle loonspecificaties over de gehele duur van het dienstverband tot en met mei 2017 moet hij in staat worden geacht zijn totale loonvordering thans te kwantificeren en nader te onderbouwen. In dat licht zal de kantonrechter, alvorens een beslissing op dit punt te nemen, werknemer opdragen de vordering nader te kwantificeren en te onderbouwen. Werknemer dient daartoe de kantonrechter uiterlijk op 21 november 2017 dienovereenkomstig in te lichten onder gelijktijdige informatieverstrekking aan werkgever. Deze zal zich vervolgens nog daarover mogen uitlaten. De kantonrechter zal vervolgens op dit punt beslissen en dan een eindbeslissing nemen in deze verzoekschriftprocedure.
5.14.
Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter elke beslissing op de loonvordering als bedoeld in rechtsoverweging 5.11 aanhouden. Evenzo zal de kantonrechter elke beslissing ten aanzien van de proceskostenverdeling aanhouden tot de eindbeslissing.

6.De beslissing

De kantonrechter:
Ten aanzien van de verzoeken van werknemer
6.1.
vernietigt het per 29 juni 2017 verleende ontslag van werknemer;
6.2.
veroordeelt werkgever tot betaling van het salaris van werknemer vanaf 31 mei 2017 tot aan de datum van rechtsgeldige beëindiging van het dienstverband, te vermeerderen met de wettelijke verhoging, waarvan het percentage gematigd wordt tot 15%, en te vermeerderen met de wettelijke rente over het salaris plus de wettelijke verhoging vanaf de dag van opeisbaarheid van elke salarisbetaling tot de dag van voldoening;
6.3.
verklaart deze beschikking voor wat betreft de loondoorbetalingsverplichting uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
draagt de werknemer op uiterlijk op 21 november 2017 zijn vordering voor te weinig betaald salaris en vakantiebijslag voor de periode van 1 februari 2012 tot en met periode 5/2017 nader te kwantificeren en te onderbouwen, onder gelijktijdige verstrekking van deze kwantificering en onderbouwing aan werkgever;
6.5.
laat werkgever toe om uiterlijk 5 december 2017, of 14 dagen na ontvangst van de informatie als bedoeld in rechtsoverweging 6.3, indien de ontvangst daarvan later is dan 21 november 2017, te reageren op de nadere kwantificering en onderbouwing van de loonvordering van werknemer;
6.6.
houdt overigens elke andere beslissing aan.
Ten aanzien van het tegenverzoek van werkgever
6.7.
verklaart zich niet ontvankelijk in het tegenverzoek van werkgever.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en op 7 november 2017 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.