1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. [persoon 1] , geboren op [geboortedatum] 2001, heeft een matige verstandelijke beperking die gevolgen heeft voor zijn zelfredzaamheid. [persoon 1] beschikte tot 21 februari 2015 over een indicatie voor zorg op grond van van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) afgegeven door het Centrum indicatiestelling zorg (Ciz). Op basis van die indicatie ontving hij een pgb voor "persoonlijke verzorging" (klasse 2: 2-3.9 uur per week) en voor "begeleiding individueel" (klasse 2 ook voor 2-3.9 uur per week). Verweerder heeft voor zijn beoordeling of [persoon 1] in aanmerking komt voor jeugdhulp ingevolge de Jw in samenwerking met eisers een jeugdplan opgesteld. Volgens dat plan moet [persoon 1] bij veel zaken worden begeleid, ondersteund en gestimuleerd. Hij doet niets uit zichzelf. Daarnaast heeft [persoon 1] een slechte motoriek waardoor hij niet in staat is bepaalde handelingen goed uit te voeren. Hij is sociaal-emotioneel niet sterk en vindt het eng om alleen naar buiten te gaan en ook binnenshuis heeft hij, met name in het donker, bepaalde angsten. Hij legt moeilijk contact met andere kinderen. Eisers hebben zelf ook lichamelijke en psychische klachten. Het is voor hen daardoor moeilijker om de basiszorg, de begeleiding en de nodige aandacht aan [persoon 1] te geven. In het jeugdplan is vermeld dat de oudste zoon [persoon 2] daarom mantelzorg verleent aan zowel [persoon 1] als aan eisers. Naast voornoemd jeugdplan hebben eisers een bestedingsplan pgb-jeugd bij verweerder ingediend.
2. Verweerder heeft eisers bij het primaire besluit voor de periode van 1 mei 2015 tot 1 november 2015 een pgb ter grootte van € 1.404,- toegekend voor persoonlijke verzorging en individuele begeleiding op grond van de Jw. Dit besluit heeft verweerder – in afwijking van het advies van de Commissie behandeling bezwaarschriften (de Commissie) – na heroverweging gehandhaafd, met dien verstande dat de periode waarvoor het pgb is verleend is verlengd tot 1 april 2016.
3. Eisers hebben in beroep – samengevat – naar voren gebracht dat verweerder te weinig zorg heeft geïndiceerd. Voorheen ontvingen eisers op basis van de Ciz-indicatie een bijbehorend budget van € 9.000,- per jaar voor persoonlijke verzorging en individuele begeleiding ten behoeve van [persoon 1] . Het nu door verweerder toegekende budget voor [persoon 1] is, hoewel hierbij wordt uitgegaan van dezelfde zorgomvang, aanmerkelijk lager. Volgens eisers is onduidelijk hoe de indicatie voor persoonlijke verzorging en individuele begeleiding is opgebouwd. Eisers betwisten dat het kernteam met hen heeft gekeken naar een oplossing op maat voor [persoon 1] . Onduidelijk is ook in hoeverre het kernteam expertise heeft op het gebied van de medische problematiek die bij hem speelt. Er is geen contact opgenomen met de behandelend artsen. Dat achten eisers onzorgvuldig. Zeker nu eisers zelf ook medische beperkingen hebben en de problematiek van [persoon 1] is toegenomen. Het had volgens eisers daarom op verweerders weg gelegen om in ieder geval contact met de huisarts op te nemen. Verweerder heeft evenmin onderzocht of de situatie van [persoon 1] inmiddels is gewijzigd ten opzichte van de vorige indicatie. Dat had gelet op de heronderzoeksplicht, zoals opgenomen in artikel 8.1.3 van de Jw, volgens eisers wel gemoeten. Dit duidt ook op een onzorgvuldig onderzoek. Op het dringende advies van de Commissie om (met spoed) alsnog onderzoek te laten doen naar de omvang van de benodigde jeugdhulp, heeft verweerder volgens eisers ten onrechte geen actie ondernomen. Eisers zijn verder van mening dat de indicatie, met het oog op zijn chronische problematiek, minstens voor een jaar had moeten worden afgegeven. Nu loopt de verlengde termijn binnen een jaar af op 1 april 2016. Naast het feit dat het toegekende budget te laag is en eisers daardoor niet de zorg kunnen inkopen die [persoon 1] nodig heeft, hebben zij bezwaar tegen het hanteren van het minimumloon als tarief bij de vaststelling van dat budget.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1 Op 1 januari 2015 is de Jw van kracht geworden. Sindsdien is het college van burgemeester en wethouders van de woongemeente van de belanghebbende verantwoordelijk voor het treffen van voorzieningen op het gebied van jeugdhulp en waarborgt het college een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening. Eén van de uitgangspunten van de Jw is eigen kracht in het jeugdbeleid waarbij participatie, de zelfredzaamheid en wat de jeugdige en de ouders zelf kunnen om het probleem op te lossen, voorop staan. Daarnaast is verweerder verantwoordelijk voor de indicatiestelling.
4.2 De raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft in overeenstemming met de Jw de Verordening jeugdhulp Pijnacker-Nootdorp 2015 (de Verordening) vastgesteld, die op 1 januari 2015 in werking is getreden. Daarnaast heeft verweerder de Beleidsregels Jeugdhulp Pijnacker-Nootdorp 2015 (de Beleidsregels) vastgesteld, die eveneens op 1 januari 2015 in werking zijn getreden. Deze regelgeving heeft verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd.
4.3 Voor een overzicht van de relevante bepalingen uit de Jw, de Verordening en Beleidsregels verwijst de rechtbank naar het bestreden besluit, waar die bepalingen zijn geciteerd.
4.4 Eisers ontvangen een pgb op grond van de Jw en kopen daarvoor jeugdzorg (PV en BG ind.) in ten behoeve van [persoon 1] bij de oudste zoon [persoon 2] . Tussen partijen is in geschil of verweerder in het kader van zijn besluitvorming voldoende en zorgvuldig onderzoek naar de jeugdhulpbehoefte van [persoon 1] heeft verricht. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat hij de oude Ciz-indicatie als vertrekpunt heeft genomen en deze in het kader van de Jw ongewijzigd heeft voortgezet, zij het dat voor de vaststelling van de hoogte van het pgb een lager uurtarief is gebruikt dan voorheen onder de AWBZ het geval was.
4.5 De rechtbank is gelet op de dossierstukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat verweerder voldoende en zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de behoefte aan jeugdhulp van [persoon 1] . Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder samen met eisers door het kernteam een jeugdplan heeft laten opstellen, waarin de problemen en behoeften van [persoon 1] in kaart zijn gebracht en nadere afspraken zijn vastgelegd. Eiser [eiser] heeft dit jeugdplan ondertekend. De gemaakte afspraken in het jeugdplan berusten op informatie van broer en zorgverlener [persoon 2] , alsmede op de uitkomst van een psychologisch onderzoek door Ipse de Bruggen ('t Kraaienest). De zorgbehoefte zoals opgenomen in het jeugdplan komt voorts overeen met de benodigde soort zorg zoals die blijkt uit het door eisers ingeleverde dagschema. Verder heeft verweerder de informatie uit het door eisers ingeleverde bestedingsplan meegewogen, waarin staat vermeld dat zij een pgb van € 216,- per maand (uitgaande van een uurtarief van € 9,-) aan een hulpverlener willen gaan besteden.