ECLI:NL:RBDHA:2017:12629

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2017
Publicatiedatum
2 november 2017
Zaaknummer
NL17.8652 en NL17.8653
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid lidstaat voor asielaanvraag van minderjarige met meerdere geboortedata in Eurodac

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 oktober 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de verantwoordelijkheid van Duitsland voor de behandeling van de asielaanvraag van een Guinese minderjarige eiser ter discussie stond. Eiser had op 1 juni 2017 een asielaanvraag ingediend en zijn vingerafdrukken waren naar Eurodac verzonden. Uit Eurodac bleek dat eiser de buitengrens van de lidstaten op illegale wijze had overschreden en dat hij in zowel Italië als Duitsland een verzoek om internationale bescherming had ingediend. De minister van Veiligheid en Justitie had de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser was het hier niet mee eens en voerde aan dat hij minderjarig was en dat Nederland verantwoordelijk was voor zijn asielaanvraag.

De rechtbank oordeelde dat het van belang was om vast te stellen of eiser minderjarig was, omdat dit invloed had op de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de lidstaten. De rechtbank stelde vast dat er meerdere registraties van geboortedata in Eurodac waren, wat complicaties met zich meebracht. De rechtbank vond dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de registratie van de geboortedatum in Duitsland prevaleerde boven die in Italië, vooral omdat Italië de Dublinclaim van Duitsland had afgewezen op basis van eisers minderjarigheid. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moest worden gehouden met de uitspraak.

De rechtbank veroordeelde verweerder ook in de proceskosten van eiser, die op € 1.485,- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van de leeftijd van asielzoekers en de verantwoordelijkheden van lidstaten onder de Dublinverordening.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL17.8652 (beroep) NL17.8653 (voorlopige voorziening)
v-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 18 oktober 2017 in de zaak tussen
[eiser], van Guinese nationaliteit, eiser/verzoeker, hierna te noemen: eiser,
(gemachtigde: mr. E. Arslan)
en
de minister van Veiligheid en Justitie,
voorheen de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. P. van Zijl).

Procesverloop

Bij besluit van 12 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt zijn overdracht te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Jalloh. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 1 juni 2017 een asielaanvraag ingediend. Op diezelfde datum zijn de vingerafdrukken van eiser naar Eurodac gezonden. Uit Eurodac is gebleken dat eiser de buitengrens van de lidstaten die gebonden zijn aan de Eurodacverordening op illegale wijze heeft overschreden via Italië en dat eiser in Italië en in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Uit onderzoek op grond van artikel 34 van de Dublinverordening [1] is gebleken dat eiser op 16 februari 2017 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend onder de personalia [naam], geboren op [geboortedatum 1], van Guineese nationaliteit. Verder is uit het onderzoek gebleken dat Duitsland op 17 februari 2017 een terugnameverzoek heeft gericht aan de Italiaanse autoriteiten. Dit verzoek is door de Italiaanse autoriteiten afgewezen en vervolgens is eiser opgenomen in de Duitse nationale asielprocedure. Op 12 juli 2017 zijn de autoriteiten van Duitsland gevraagd om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. Zij hebben hiermee ingestemd op 19 juli 2017.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag, in dit geval Duitsland.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert aan dat niet Duitsland maar Nederland verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag. Verweerder gaat ten onrechte uit van de geboortedatum van eiser die in Duitsland is geregistreerd en dus van zijn meerderjarigheid. Eiser is op [geboortedatum 2] geboren en is dus minderjarig. De Italiaanse autoriteiten hebben de claim van Duitsland ook geweigerd vanwege eisers minderjarigheid. Daarom is het niet begrijpelijk dat verweerder uitgaat van de geboortedatum die in Duitsland is geregistreerd. Omdat er in dit geval sprake is van twee registraties in Eurodac van geboortedata in verschillende Dublinlanden, gaat het beroep van verweerder op de uitspraak van de Afdeling [2] van 17 januari 2017 [3] niet op. In die zaak is immers sprake van maar één registratie in Eurodac. Verweerder had een leeftijdsonderzoek moeten uitvoeren. Immers, als eiser minderjarig is, is Nederland verantwoordelijk voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Gelet hierop is het bestreden besluit in strijd met artikel 8, vierde lid, van de Dublinverordening.
4. De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat als eiser minderjarig is, de Nederlandse autoriteiten verantwoordelijk zijn voor de behandeling van zijn asielaanvraag. De gedachte achter deze uitleg van artikel 8, vierde lid, van de Dublinverordening is volgens partijen gelegen in het feit dat het slepen van lidstaat naar lidstaat niet in het belang van een niet-begeleide minderjarige asielzoeker is. Deze uitleg van artikel 8, vierde lid, van de Dublinverordening is desgevraagd op de zitting door verweerder bevestigd. Voor de vaststelling welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag, is dus van belang of eiser minderjarig is of niet.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit moet worden gegaan van eisers meerderjarigheid, gelet op de registratie in Eurodac van eisers geboortedatum door de Duitse autoriteiten. Omdat eiser geen documenten heeft overgelegd die zijn in Nederland gestelde geboortedatum, te weten [geboortedatum 2], onderbouwen, mag verweerder uitgaan van de geboortedatum van eiser zoals die is geregistreerd in Eurodac door de Duitse autoriteiten. Dat eiser in Italië met weer een andere geboortedatum is geregistreerd, maakt dat niet anders. Duitsland heeft immers eisers asielaanvraag in behandeling genomen en de Dublinclaim geaccepteerd. Verweerder verwijst hiervoor naar de onder rechtsoverweging 3 genoemde uitspraak van de Afdeling, als ook de uitspraak van 20 maart 2017 [4] .
6.1
De rechtbank overweegt dat uit de hiervoor genoemde jurisprudentie van de Afdeling volgt dat verweerder uit mag gaan van de meerderjarigheid van een asielzoeker op basis van een Eurodac-registratie van een andere lidstaat, indien de betreffende asielzoeker zijn in Nederland gestelde minderjarigheid niet heeft kunnen onderbouwen met documenten. Het is dan aan de asielzoeker om in de andere lidstaat de registratie van zijn geboortedatum in Eurodac aan te vechten. Echter, in dit geval is er sprake van meerdere registraties in Eurodac van twee andere lidstaten, namelijk Duitsland en Italië.
6.2
Uit het dossier blijkt dat eiser met diverse geboortedata in Eurodac geregistreerd staat, namelijk [geboortedatum 1], [geboortedatum 3], [geboortedatum 4] en [geboortedatum 5].
6.3
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat het in beginsel aan eiser is om zijn gestelde minderjarigheid aannemelijk te maken. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder in dit geval onvoldoende deugdelijk gemotiveerd heeft dat de registratie van eisers geboortedatum in Duitsland prevaleert boven de registratie van eisers geboortedatum in Italië. Het enkele feit dat Duitsland de Dublinclaim geaccepteerd heeft, is daartoe onvoldoende. Immers, Italië heeft de Dublinclaim van Duitsland geweigerd op grond van eisers minderjarigheid. Vervolgens heeft Duitsland na de weigering van Italië besloten om het verzoek tot heroverweging in te trekken en eiser op te nemen in de nationale procedure.
Gelet hierop is het naar het oordeel van de rechtbank niet duidelijk van welke geboortedatum uit de Eurodac-registratie moet worden uitgegaan en heeft verweerder in ieder geval onvoldoende gemotiveerd dat de registratie van de Duitse autoriteiten prevaleert boven de registratie van de Italiaanse autoriteiten. De beroepsgrond slaagt.
7. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.485,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,-, en een wegingsfactor 1). Indien aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze
uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze
uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.485,- (zegge: duizendvierhonderdvijfentachtig euro);
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Vreede, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.