Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
voorheen de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 oktober 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de verantwoordelijkheid van Duitsland voor de behandeling van de asielaanvraag van een Guinese minderjarige eiser ter discussie stond. Eiser had op 1 juni 2017 een asielaanvraag ingediend en zijn vingerafdrukken waren naar Eurodac verzonden. Uit Eurodac bleek dat eiser de buitengrens van de lidstaten op illegale wijze had overschreden en dat hij in zowel Italië als Duitsland een verzoek om internationale bescherming had ingediend. De minister van Veiligheid en Justitie had de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser was het hier niet mee eens en voerde aan dat hij minderjarig was en dat Nederland verantwoordelijk was voor zijn asielaanvraag.
De rechtbank oordeelde dat het van belang was om vast te stellen of eiser minderjarig was, omdat dit invloed had op de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de lidstaten. De rechtbank stelde vast dat er meerdere registraties van geboortedata in Eurodac waren, wat complicaties met zich meebracht. De rechtbank vond dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de registratie van de geboortedatum in Duitsland prevaleerde boven die in Italië, vooral omdat Italië de Dublinclaim van Duitsland had afgewezen op basis van eisers minderjarigheid. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moest worden gehouden met de uitspraak.
De rechtbank veroordeelde verweerder ook in de proceskosten van eiser, die op € 1.485,- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van de leeftijd van asielzoekers en de verantwoordelijkheden van lidstaten onder de Dublinverordening.