ECLI:NL:RBDHA:2017:12545

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2017
Publicatiedatum
31 oktober 2017
Zaaknummer
NL17.9960
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een burger uit Bangladesh op basis van ongeloofwaardige verklaringen over politieke betrokkenheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 oktober 2017 uitspraak gedaan in het beroep van een burger uit Bangladesh, die een verblijfsvergunning asiel had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, omdat deze als kennelijk ongegrond werd beschouwd. De eiser, geboren in 1986, had aangevoerd dat hij politiek actief was geweest voor de Bangladesh Nationale Partij (BNP) en dat hij problemen had ondervonden na de verkiezingsnederlaag van de partij in 2008. Hij stelde dat hij was aangevallen door leden van de Awami League en dat hij vreesde voor vervolging bij terugkeer naar Bangladesh.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de aanvraag terecht had afgewezen. De rechtbank vond de verklaringen van de eiser over zijn lidmaatschap en activiteiten voor de BNP ongeloofwaardig. De eiser had tegenstrijdige en vage verklaringen afgelegd over zijn politieke betrokkenheid en de omstandigheden die hem deden besluiten om Bangladesh te verlaten. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij een reëel risico liep op ernstige schade bij terugkeer naar zijn land van herkomst. De rechtbank wees het beroep van de eiser ongegrond en verklaarde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van consistente en onderbouwde verklaringen in asielprocedures, en dat de geloofwaardigheid van de verklaringen van de eiser cruciaal is voor de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de beslissing openbaar uitgesproken en de mogelijkheid van hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vermeld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.9960

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Timmer),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Mol).

ProcesverloopBij besluit van 2 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens is aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.9961, plaatsgevonden op 24 oktober 2017. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1986 en is burger van Bangladesh. Op 19 september 2017 heeft eiser de onderhavige aanvraag ingediend. Vervolgens is aan eiser de maatregel als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Vw 2000 opgelegd.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij tijdens zijn studie politiek actief is geweest en werkzaam is geweest voor de studentenafdeling van de Bangladesh Nationale Partij (BNP). In opdracht van de leider van de partij, [leider partij], heeft hij opdrachten uitgevoerd, te weten het oproepen van mensen. Nadat de BNP in 2008 de verkiezingen verloor en de BNP niet meer aan de macht was, ontstonden problemen voor eiser. Op 20 januari 2009 is hij in opdracht van de Awami League fysiek aangevallen en is hij bewusteloos geraakt. Dientengevolge is eiser voor een paar maanden in het ziekenhuis opgenomen geweest. Er heeft tevens een aanval op zijn ouderlijke woning plaatsgevonden, waarna eiser heeft besloten om onder anderen bij zijn oom te verblijven. Voorts is er een valse rechtszaak tegen hem aangespannen. Deze gebeurtenissen hebben hem doen besluiten om zijn land van herkomst te verlaten. Bij terugkeer vreest eiser voor vervolging van de zijde van de Awami League en de regering.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 afgewezen als kennelijk ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd. Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiser als relevant gekwalificeerd:
1) Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2) Het lidmaatschap van eiser bij de BNP partij en de daaruit voortvloeiende problemen.
Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. Het lidmaatschap van eiser bij de BNP partij en de daaruit voortvloeiende problemen worden echter niet geloofwaardig bevonden.
Eiser kan voorts niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) en heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartoe – samengevat weergeven – het volgende aangevoerd. Eiser stelt zich op het standpunt dat het oordeel over de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen en dat de motivering ervan niet of onvoldoende draagkrachtig is.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien:
e. de vreemdeling kennelijk inconsequente en tegenstrijdige, kennelijk valse of duidelijk onwaarschijnlijke verklaringen heeft afgelegd die strijdig zijn met voldoende geverifieerde informatie over het land van herkomst, waardoor zijn verklaringen alle overtuigingskracht wordt ontnomen met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het lidmaatschap van eiser van de BNP niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Hierbij heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eiser vaag en tegenstrijdig heeft verklaard over de aanleiding van zijn lidmaatschap bij de BNP. Zo heeft eiser verklaard dat hij lid is geworden omdat het een leuke partij is en politiek een hobby van hem is, maar ook dat het was ingegeven door de verplichting om zich bij een politieke partij aan te sluiten na toelating tot de universiteit. Bovendien heeft hij verklaard dat hij zich bij de BNP heeft aangesloten omdat het toen de regerende partij was, terwijl hij op een ander moment heeft verklaard dat hij politiek actief is geworden bij de BNP omdat hij is geholpen door [persoon A]. Dat eiser stelt dat hij om opportunistische redenen lid is geworden van de BNP en dat zijn afgelegde verklaringen derhalve niet wisselend zijn maar elkaar juist aanvullen, heeft verweerder niet hoeven volgen. Niet valt immers in te zien waarom eiser niet eenduidig had kunnen verklaren over zijn motief om toe te treden tot de BNP, ook al was dat een opportunistisch motief.
Verweerder heeft de verklaring van [leider partij] van 24 september 2017 onvoldoende kunnen achten om aan te nemen dat eiser daadwerkelijk lid is geweest van de BNP en werkzaamheden voor de partij heeft verricht. Het betreft immers geen origineel document, zodat de authenticiteit niet kan worden vastgesteld. Bovendien is niet uitgesloten dat de verklaring is opgesteld in opdracht van eiser.
Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat de door eiser gegeven omschrijving van zijn bewijs van lidmaatschap niet overeenkomt met informatie uit openbare bronnen. Eiser heeft verder zijn stelling dat de studentenafdeling van de BNP ook eigen lidmaatschapskaarten afgeeft niet aannemelijk gemaakt.
In beroep heeft eiser foto’s van zichzelf en [leider partij] overgelegd, waaruit zou blijken dat zij bekenden van elkaar zijn. De rechtbank ziet niet in dat eiser hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat hij lid is van de BNP, nu het ook mogelijk is dat eiser en [leider partij] elkaar van een andere gelegenheid kennen dan van het behoren tot dezelfde politieke partij.
Voorts heeft verweerder in het bestreden besluit niet ten onrechte overwogen dat eiser ook over de BNP zelf slechts vaag en summier heeft verklaard, dat hij niet weet te verklaren wat de doelstellingen van de BNP zijn en welke standpunten de partij heeft. Verweerder heeft dit onderdeel van het asielrelaas ook hierom ongeloofwaardig geacht. Door eiser wordt dit in beroep niet nader betwist.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de werkzaamheden van eiser voor de BNP niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht, omdat eiser vaag en summier heeft verklaard over zijn eigen werkzaamheden voor de partij. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat de gestelde werkzaamheden van eiser voor de BNP bestonden uit het op de hoogte brengen van mensen van bijeenkomsten en het uitvoeren van opdrachten van de partijvoorzitter. De verklaringen waarnaar eiser verwijst in zijn zienswijze, maken dit niet anders. Met deze verklaringen licht eiser juist toe op welke wijze hij mensen uitnodigde voor de bijeenkomsten en wat hij tijdens deze bijeenkomsten zoal deed. Verweerder heeft van eiser mogen verwachten dat hij uitvoeriger had kunnen verklaren over zijn werkzaamheden voor de BNP, nu hij aangeeft elke dag drie tot vier uur te hebben besteed aan deze werkzaamheden.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de uit het lidmaatschap van de BNP voortvloeiende problemen niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft niet ten onrechte de verklaring van eiser dat hij door leden van de Awami League is aangevallen, niet gevolgd. Eiser heeft verklaard dat hij door zes/zeven personen is aangevallen, die hij aanvankelijk niet herkende. Naderhand is hij door de valse rechtszaak die tegen hem is aangespannen en de omstandigheid dat vrienden van hem ook zijn aangevallen tot het besef gekomen dat het motief van de aanval politiek geënt is en afkomstig is van leden van de Awami League. Eiser heeft verder verklaard dat de aanval op zijn persoon was gericht vanwege zijn politieke betrokkenheid bij de BNP. De stelling dat eiser door leden van de Awami League is aangevallen, berust derhalve uitsluitend op aannames die door eiser ook in beroep niet nader zijn onderbouwd.
Bovendien heeft eiser hieromtrent tegenstrijdig verklaard. Eiser heeft eerst verklaard dat [persoon B], een machtige man binnen de Awami League, mensen heeft geïnstrueerd om hem aan te vallen en te mishandelen. Vervolgens verklaart hij dat hij dit niet zeker weet, maar dat hij in de periode dat hij werkzaam was voor de BNP door hem is bedreigd. Later verklaart hij echter dat hij nimmer persoonlijk is bedreigd. Voorts heeft eiser ook tegenstrijdig verklaard over zijn verblijfplaats. In het eerste gehoor heeft hij verklaard dat hij van 2006 tot aan zijn vertrek in 2009 bij zijn ouders heeft verbleven. In het nader gehoor verklaart eiser echter dat hij na zijn verblijf in het ziekenhuis bij zijn oom heeft verbleven, terwijl hij ook verklaart dat hij bij zijn opa van moederkant heeft verbleven. Ook indien wordt uitgegaan van de authenticiteit van het medisch rapport van het ziekenhuis, waarvan ter zitting het origineel is getoond, zegt dit niets over het toedoen van de verwondingen.
Voorts heeft eiser wisselend verklaard over het feit of - en zo ja hoe vaak - hij is teruggekeerd naar zijn land van herkomst. Eiser heeft in zijn eerste gehoor verklaard dat hij vanaf april 2009 tot zijn aankomst in Nederland in Abu Dhabi heeft verbleven maar ook dat hij in 2016 naar Bangladesh is gereisd. In het nader gehoor heeft hij aangegeven dat hij er niet zeker van is of hij één of twee keer is teruggegaan, maar dat hij zich wel kan herinneren dat hij voor het huwelijk van zijn zus in augustus 2015 naar Bangladesh is gereisd. Later in dit gehoor verklaart eiser echter dat hij twee keer zijn land van herkomst is ingereisd wegens het huwelijk van zijn zus en de medische toestand van zijn moeder. Niet valt in te zien dat eiser voor een huwelijksfeest naar zijn land van herkomst terugkeert, nu hij stelt te vrezen voor zijn leven van de zijde van de Awami League en de politie. Bovendien stroken de afgelegde verklaringen niet met de in- en uitreisstempels in zijn paspoort. Hieruit komt naar voren dat hij niet alleen in 2015 en 2016 zijn land van herkomst is ingereisd, maar ook dat hij op 9 september 2012 een stempel van de autoriteiten van Bangladesh in zijn paspoort heeft gekregen en dat hij pas vijf maanden later, op 25 februari 2013, Bangladesh is uitgereisd. Dat eiser op legale en gecontroleerde wijze ongehinderd toegang tot zijn land heeft gekregen en het ook weer heeft kunnen verlaten, duidt er niet op dat hij te vrezen heeft voor de politie aldaar. Verweerder heeft derhalve niet ten onrechte overwogen dat eiser zijn vrees voor de politie in Bangladesh niet aannemelijk heeft gemaakt.
Eiser heeft gesteld dat hij na de aanval gepoogd heeft om aangifte te doen bij de autoriteiten, maar dat dit niet mogelijk was vanwege een valse rechtszaak die tegen hem is aangespannen. De rechtbank overweegt dat eiser de stelling dat hij heeft geprobeerd aangifte te doen niet nader heeft onderbouwd. Voorts is ook de - volgens hem - valselijk aangespannen rechtszaak niet aannemelijk gemaakt. De overgelegde verklaring van de familieadvocaat van 26 september 2017 kan daartoe niet dienen. De rechtbank overweegt dat het op de weg van eiser ligt om met officiële gerechtelijke documenten te komen, waaruit blijkt dat jegens hem een rechtszaak loopt. Dit heeft eiser nagelaten.
8. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel