ECLI:NL:RBDHA:2017:12525

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2017
Publicatiedatum
31 oktober 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 15101
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardige verklaringen en gebrek aan bewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 januari 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Iraakse nationaliteit, heeft op 28 april 2016 een herhaalde aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000. De aanvraag werd op 8 juli 2016 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen, waarna eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 12 januari 2017 heeft eiser zijn asielrelaas toegelicht, waarin hij stelde dat hij in Irak problemen had ondervonden vanwege zijn verkoop van alcohol. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van eiser ongeloofwaardig zijn. Eiser kon geen overtuigend bewijs overleggen voor zijn dienstbetrekking in een drankwinkel en de verkoop van alcohol vanuit zijn vrachtwagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit en nationaliteit van eiser geloofwaardig zijn, maar de overige elementen van zijn asielrelaas niet. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag door de staatssecretaris als terecht beoordeeld, omdat eiser geen reëel risico op vervolging of schending van zijn mensenrechten kon aantonen bij terugkeer naar Irak. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/15101

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 januari 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.M. Volwerk),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

Procesverloop

Op 28 april 2016 heeft eiser een herhaalde aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingediend.
Verweerder heeft bij beschikking van 8 juli 2016 afwijzend op de aanvraag beslist.
Tegen dit besluit heeft eiser op 8 juli 2016 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 12 januari 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het verzoek uit van de volgende feiten. Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] 1989 en de Iraakse nationaliteit te hebben. Eiser heeft eerder, in 2009, een asielprocedure doorlopen in Nederland. Tegen de afwijzende beschikking in die procedure van 15 juli 2009 heeft eiser destijds geen rechtsmiddel aangewend. Eiser stelt nadien terug te zijn gekeerd naar Irak en daar van 2010 tot eind augustus 2015 te hebben verbleven. De huidige asielaanvraag is gestoeld op de problemen die eiser in die periode stelt te hebben ondervonden.
2. Eiser heeft het volgende aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd. Eiser is na zijn terugkeer naar Irak in 2010 in [plaats] voor een man genaamd [persoon A] in het magazijn van diens slijterij gaan werken. Deze zaak moest op april 2013 sluiten, waarop eiser voor zichzelf is begonnen en op een berg in een toeristisch gebied vanuit een vrachtauto alcohol verkocht. De Salafieten zijn daar op 18 juli 2015 bij toeval achter gekomen, omdat eiser per ongeluk een doos bier op het dak heeft laten staan van zijn vrachtauto en deze op de weg is gevallen, juist toen de Salafieten achter hem reden. Eiser werd toen gedwongen om te stoppen en hij is toen geslagen en bedreigd met de dood. De Salafieten wilden dat eiser als moslim zou stoppen met de verkoop van alcohol. Eiser is echter doorgegaan hiermee en op 25 juli 2015 hebben de Salafieten eiser op de plek waar hij alcohol verkocht benaderd en hebben hem weer bedreigd omdat zij wilden dat eiser met dit werk zou stoppen. Omdat eiser wederom niet stopte met zijn werkzaamheden is eiser op 10 augustus 2015 op zijn vaste verkoopplek beschoten. Eiser heeft hiervan aangifte bij de politie en de veiligheidsdienst gedaan en op advies van zijn moeder heeft eiser vervolgens op 27 of 28 augustus 2015 zijn land verlaten.
2. Verweerder heeft met toepassing van het eerste lid van artikel 31 van de Vw 2000 en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 de aanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen. Als relevante elementen van het asielrelaas worden door verweerder onderscheiden:
1.
de nationaliteit en identiteit van eiser;
2. de werkzaamheden in het magazijn van de drankwinkel;
3. de verkoop van drank vanuit zijn eigen vrachtwagen en de daarmee ontstane problemen die aanleiding vormden voor vertrek.
Verweerder acht de identiteit en nationaliteit van eiser geloofwaardig maar de werkzaamheden in het magazijn van de drankwinkel en de verkoop van drank vanuit zijn eigen vrachtauto, de daaruit gevolgde problemen incluis, niet geloofwaardig. Verweerder acht hiervoor redengevend dat eiser geen documenten heeft overgelegd die zijn dienstbetrekking in de drankwinkel kunnen aantonen, dat eiser slechts vaag en summier heeft kunnen verklaren over zijn werkgever en andere collegae waar hij tweeëneenhalf jaar nauw mee heeft samengewerkt, wisselend heeft verklaard over de hoogte van zijn salaris, niet precies weet te vertellen wanneer de winkel noodgedwongen moest sluiten, niet weet hoeveel klanten er gemiddeld waren en wisselend heeft verklaard over de mensen die wisten dat hij in een drankwinkel werkte. Verweerder werpt eiser verder tegen dat hij geen objectief verifieerbare bewijsstukken van de aankoop en de aanpassing van de vrachtwagen heeft overgelegd, dat zijn alcoholverkoop in een druk toeristisch gebied niet strookt met zijn wens niet in de problemen te komen in Irak, dat hij slechts vaag en summier kan verklaren over de toeristische organisatie waar hij zijn vergunning voor alcoholverkoop heeft gekregen, dat hij slechts vaag kan verklaren over zijn leveranciers en hoe hij met deze persoon in aanraking is gekomen. Verder werpt verweerder eiser tegen dat hij niet weet hoe zijn geliefde achter zijn alcoholverkoop is gekomen, dat het zeer onwaarschijnlijk is dat eiser juist op het moment dat het hoofd van de Salafieten achter hem rijdt een doos bier op de weg laat vallen, dat hij wisselend heeft verklaard over het aantal auto’s dat achter hem reed toen hij werd aangehouden, dat eiser wisselend heeft verklaard over wat er toen tegen hem is gezegd en wat de kwetsuur was aan zijn ribben na de mishandeling. Verweerder acht de gestelde beschieting op 10 augustus 2015 evenmin geloofwaardig nu de verklaringen over de precieze toedracht niet stroken met de door eiser gemaakte tekening van het incident en eiser verder geen bewijsstukken heeft overgelegd van zijn aangifte bij de politie en veiligheidsdiensten van de aanslag. Verweerder ziet ook anderszins, los van het asielrelaas, geen redenen om aan te nemen dat eiser bij terugkeer naar [plaats] een reëel risico loopt op vervolging dan wel schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3. Eiser stelt zich in beroep op het standpunt dat zijn asielrelaas wel degelijk geloofwaardig is. Eiser heeft bij het eerste gehoor al kopieën van handgeschreven inkoopbonnen overgelegd en bij de zienswijze zijn de originele bonnen overgelegd met daarop een logo. Eiser heeft in beroep nieuwe bewijsstukken overgelegd. Een factuur en een kentekenbewijs die aantonen dat eiser wel degelijk een vrachtwagen heeft gekocht en een verklaring van zijn werkgever [persoon A] van de drankenwinkel waar eiser heeft gewerkt. Dat verweerder blijkens het rapport van Bureau documenten van 23 november 2015 van de authenticiteit van deze documenten niet kan vaststellen maakt niet dat deze stukken niet meegenomen dienen te worden bij de beoordeling van het asielrelaas, aldus eiser. Eiser is voorts van mening dat hij wel degelijk volledig, consistent en geloofwaardig heeft verklaard over hetgeen hem is overkomen.
4. Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd.
5.1.
Ingevolge artikel 29 van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is; of
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade, bestaande uit:
1°. doodstraf of executie;
2°. folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
3°. ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
5.2.
Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling kennelijk inconsequente en tegenstrijdige, kennelijk valse of duidelijk onwaarschijnlijke verklaringen heeft afgelegd die strijdig zijn met voldoende geverifieerde informatie over het land van herkomst, waardoor zijn verklaringen alle overtuigingskracht wordt ontnomen met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28.
5.3.
Volgens paragraaf C1/4.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000)
beoordeelt de IND de geloofwaardigheid van de relevante elementen. Relevante elementen zijn feiten en omstandigheden die in de volgende twee categorieën worden onderscheiden: a) de voor de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd relevante gestelde gegevens die zien op de persoon van de vreemdeling; en
b) de voor de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd relevante gestelde gebeurtenissen.
5.4.
Verder blijkt uit paragraaf C1/4.4.1 van de Vc 2000 dat als de IND een relevant element niet als geloofwaardig beoordeelt, de vreemdeling op basis van dit element geen aanspraak kan maken op de beschermingsgronden als genoemd in artikel 29, eerste lid, van de Vw. Uit paragraaf C1/4.4.2 van de Vc 2000 blijkt voorts dat er een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling plaatsvindt. Hierbij worden alle relevante omstandigheden van het geval betrokken en in onderlinge samenhang gewogen.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het asielrelaas van eiser vanwege vage, summiere en ongerijmde verklaringen op essentiële onderdelen ongeloofwaardig heeft kunnen achten. Daarbij heeft verweerder met name van belang kunnen achten dat eiser niet de precieze naam weet te vertellen van de persoon die hem in de drankenwinkel heeft aangenomen en met wie eiser lange tijd heeft samengewerkt en enkel kan verklaren dat hij [persoon A] heet, christelijk is en al lang in [plaats] woont. Ook het feit dat eiser over de andere werknemers enkel vaag en summier kan verklaren heeft verweerder aan eiser mogen toerekenen, alsook het feit dat eiser niet precies weet wanneer de winkel noodgedwongen moest sluiten. Van iemand die tweeëneenhalf jaar lang in een klein winkeltje werkt, en van welk inkomen iemand afhankelijk is voor het levensonderhoud, mag een meer gedetailleerder verklaring worden verwacht dan eiser heeft afgelegd. Daarnaast heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiser ongerijmde verklaringen heeft afgelegd over wie en het aantal mensen dat op de hoogte was van zijn werkzaamheden in de alcohol-branch in een overwegende islamitische gemeenschap. Zo heeft eiser eerst tijdens het vrije relaas verklaard geen vrienden te hebben om vervolgens tijdens het nader gehoor dat vier goede vrienden van hem op de hoogte waren van zijn werkzaamheden. Verweerder heeft eiser verder tegen kunnen werpen dat zijn alcoholverkoop in een druk toeristisch gebied niet strookt met zijn wens niet in de problemen te komen in Irak, dat eiser slechts vaag en summier heeft kunnen verklaren over de toeristische organisatie waarvan hij zijn vergunning voor alcoholverkoop heeft gekregen en over zijn leverancier(s) en hoe hij met deze in aanraking is gekomen. Dat eiser zijn relaas op onderdelen met (kopieën van) documenten heeft onderbouwd, doet aan de hiervoor door verweerder vastgestelde vage, summiere en ongerijmde verklaringen niet af en kan daarom niet tot een ander oordeel inzake de geloofwaardigheid van het asielrelaas leiden. Bovendien kan uit de overgelegde stukken met betrekking tot de aankoop en verbouwing van een vrachtauto enkel worden opgemaakt dat er een vrachtauto is gekocht en verbouwd. Uit deze stukken kan niet worden opgemaakt dat eiser met deze vrachtauto alcohol heeft verkocht en de gestelde problemen heeft ondervonden. De verklaring van [persoon A] is evenmin reden om tot een ander oordeel te komen ten aanzien van de geloofwaardigheid van het relaas nu [persoon A] niet als objectief verifieerbare bron kan worden aangemerkt, de verklaring op verzoek is opgesteld en voorts niet inzichtelijk is op grond waarvan de verklaring is opgesteld.
7. Gelet op de ongeloofwaardigheid van het asielrelaas en nu ook anderszins geen redenen naar voren zijn gebracht om aan te nemen dat eiser bij terugkeer naar [plaats] een reëel risico loopt op vervolging dan wel schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de aanvraag terecht met toepassing van het eerste lid van artikel 31 van de Vw 2000 en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 de aanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. M.D. Gunster, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.