ECLI:NL:RBDHA:2017:12510

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2017
Publicatiedatum
31 oktober 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 6086
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning voor een Afghaanse tolk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 april 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk beroep van een Afghaanse eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 17 maart 2017, omdat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). De eiser, geboren in 1987 en afkomstig uit Kaboel, had in het verleden als tolk gewerkt voor de Franse legertroepen en stelde dat hij vanwege deze werkzaamheden bedreigd werd. Tijdens de zitting op 4 april 2017 heeft de rechtbank de geloofwaardigheid van het asielrelaas van de eiser beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn claims van bedreiging en dat zijn verklaringen inconsistent waren. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de aanvraag ongegrond was. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/6086

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 april 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.M. van Eik),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. R.A.B. van Steijn).

Procesverloop

Bij besluit van 17 maart 2017 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen.
Eiser heeft tegen dit besluit op 17 maart 2017 beroep ingesteld bij de rechtbank.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de volgende feiten. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1987 en heeft de Afghaanse nationaliteit. Eiser is afkomstig uit Kaboel.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag het volgende, kort samengevat, ten grondslag gelegd. Eiser heeft in de periode van 11 augustus 2011 tot 19 september 2012 als tolk gewerkt voor de Franse legertroepen in Afghanistan. In deze periode heeft eiser ook getolkt bij een missie in het district [district], in de provincie [provincie]. De Fransen hebben toen met behulp van eiser onderhandeld om water met een boomgaardeigenaar. Bij dit gesprek waren twee zoons van de boomgaardeigenaar aanwezig. Ruim drie jaar later, op 15 november 2015 is eiser op straat in Kaboel herkend door de oudste zoon van de boomgaardeigenaar. Deze sprak eiser aan vanwege diens werkzaamheden als tolk en pakte de telefoon van eiser af van de winkelier waar eiser net was. Eiser wist te ontsnappen en kon zich op een nabijgelegen begraafplaats verstoppen. Hij hoorde zijn belagers tegen elkaar zeggen dat ze op eiser moesten schieten omdat hij anders zou ontsnappen, en eiser hoorde ook schoten. Eiser bleef zich een tijdje verstoppen tot de kust veilig was en is toen naar het huis van zijn schoonouders gegaan. De volgende dag is eiser met behulp van zijn broer uit Afghanistan gevlucht.
3. Verweerder heeft met toepassing van het eerste lid van artikel 31 van de Vw 2000 de aanvraag als ongegrond afgewezen. Als relevante elementen van het asielrelaas worden door verweerder onderscheiden:
1.
de nationaliteit, identiteit en herkomst van eiser;
2. eiser werkte van 11 augustus 2011 tot 19 september 2012 als tolk voor de Franse legertroepen in Afghanistan;
3. eiser is op 15 november 2015 op straat in Kaboel herkend door de oudste zoon van een boomgaardeigenaar bij wie eiser drie jaar geleden voor de Fransen heeft getolkt om water te verkrijgen, is daarom bedreigd en belaagd maar wist te ontsnappen.
Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Daarnaast acht verweerder de tolkwerkzaamheden voor de Franse legertropen geloofwaardig. Verweerder acht het echter niet geloofwaardig dat eiser drie jaar later in Kaboel is herkend vanwege zijn tolkwerkzaamheden en om die reden is bedreigd en belaagd. Ook de ontsnapping acht verweerder ongeloofwaardig. Verweerder werpt het eiser in het kader van de geloofwaardigheid ook tegen dat hij geen bescherming heeft gevraagd bij de Franse ambassade en/of de Afghaanse autoriteiten. Volgens verweerder is daarom niet aannemelijk dat eiser bij terugkeer naar Kaboel een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Eiser stelt zich in beroep op het standpunt, kort samengevat, dat zijn asielrelaas wel degelijk geloofwaardig is. Ook stelt eiser dat de eis om bescherming bij de Fransen te vragen niet kan nu dit in strijd is met de Procedurerichtlijn. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat hij reeds vanwege zijn tolkenverleden al een zodanig verhoogd risico heeft op schending van artikel 3 van het EVRM, dat hij reeds daarom al in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning.
5. Ingevolge artikel 29 van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is; of
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade, bestaande uit:
1°. doodstraf of executie;
2°. folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
3°. ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen als ongegrond in de zin van artikel 32, eerste lid, van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de gestelde bedreiging en belaging van eiser door de oudste zoon van de boomgaard eigenaar ongeloofwaardig is. Daarbij heeft verweerder van belang kunnen achten dat het bevreemdend is dat eiser na drie jaar, in een grote stad als Kaboel met drie miljoen inwoners, op straat wordt herkend door iemand die afkomstig is uit een andere provincie. Verweerder heeft het voorts bevreemdend kunnen achten dat eiser op zo’n gemakkelijk wijze weg kon rennen van zijn directe belager en dat eiser al na enkele minuten zijn verstopplaats op de begraafplaats verliet. Temeer nu hij zijn belagers hoorde zeggen dat ze op hem moesten schieten en eiser ook schoten heeft gehoord. De stelling in beroep dat eiser de Afghaanse term ‘chand’ heeft gebruikt en dat dit ook kan betekenen dat hij zich twintig of dertig minuten heeft verstopt, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft in het voornemen al aan eiser tegengeworpen dat het vreemd was dat hij al na enkele minuten opstond en wegrende. In de zienswijze heeft eiser dit niet bestreden maar zelfs beaamd. Verweerder heeft het verder vreemd kunnen vinden dat eiser zelf telefonisch contact heeft opgenomen met zijn belagers. Daarnaast heeft verweerder het eiser in het kader van de geloofwaardigheid mogen tegenwerpen dat hij direct de volgende dag al uit Afghanistan is gevlucht en niet eerst om hulp heeft gevraagd bij zijn collega tolken dan wel bij de Franse ambassade in Kabul. Voorts heeft verweerder het eiser kunnen tegenwerpen dat eiser de Afghaanse autoriteiten in Kabul niet om bescherming heeft gevraagd. Voor zover eiser voornoemde standpunten van verweerder betwist, overweegt de rechtbank dat het aan eiser is om zijn asielrelaas aannemelijk te maken. In de door eiser gegeven verklaringen voor de gebeurtenissen heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien het asielrelaas alsnog aannemelijk te achten.
6.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich, mede onder verwijzing naar het meest recente ambtsbericht van 15 november 2016 en recente jurisprudentie, deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat in Kaboel geen sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. Eiser heeft ook geen objectieve bronnen overgelegd waaruit een ander beeld naar voren komt.
6.3.
Evenmin heeft verweerder in het tolkenverleden van eiser aanleiding hoeven zien tot vergunningverlening over te gaan. Eiser heeft niet onderbouwd vanwege deze omstandigheid een reëel risico te lopen op schending van artikel 3 van het EVRM. Integendeel, eiser heeft tot aan zijn vertrek in Kaboel gewoond en heeft kennelijk, gezien de ongeloofwaardigheid van het asielrelaas, al die tijd nimmer problemen gehad.
7. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiser geen verdragsvluchteling is en dat hij geen reëel risico loopt in Afghanistan te worden onderworpen aan een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.D. Gunster, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 april 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.