In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2017 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, met V-nummer [V-nummer], had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier, die was afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Het primaire besluit tot afwijzing vond plaats op 21 juni 2016, waarna verzoeker op dezelfde dag bezwaar indiende en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat op het bezwaar was beslist.
Na de afwijzing van het bezwaar op 12 december 2016, heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen geschil meer bestond over de uitzetting van verzoeker, aangezien verweerder zich niet verzette tegen de toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten om het verzoek toe te wijzen en de uitzetting van verzoeker te verbieden tot vier weken na de beslissing op het bezwaar.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 495,-, en bepaald dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 168,- dient te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er kan geen hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld.