ECLI:NL:RBDHA:2017:12505

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2017
Publicatiedatum
31 oktober 2017
Zaaknummer
AWB - 16/13654
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot uitzetting en verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2017 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, met V-nummer [V-nummer], had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier, die was afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Het primaire besluit tot afwijzing vond plaats op 21 juni 2016, waarna verzoeker op dezelfde dag bezwaar indiende en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat op het bezwaar was beslist.

Na de afwijzing van het bezwaar op 12 december 2016, heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen geschil meer bestond over de uitzetting van verzoeker, aangezien verweerder zich niet verzette tegen de toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten om het verzoek toe te wijzen en de uitzetting van verzoeker te verbieden tot vier weken na de beslissing op het bezwaar.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 495,-, en bepaald dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 168,- dient te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er kan geen hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld.

Uitspraak

Voorzieningenrechter van de Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/13654

uitspraak van 28 februari 2017 in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J. Hemelaar),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 juni 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier, met als doel “familieleven op grond van artikel 8 EVRM”, afgewezen.
Hiertegen heeft verzoeker op 21 juni 2016 bezwaar gemaakt en tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat het verweerder wordt verboden verzoeker uit te zetten totdat op het bezwaar is beslist (AWB 16/13654).
Bij besluit van 12 december 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen gerichte bezwaar van verzoeker van 21 juni 2016 ongegrond verklaard.
Op 12 december 2016 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het bestreden besluit (AWB 16/29085). Het eerder ingediende verzoek met kenmerk AWB 16/13654 is thans connex verklaard aan dit beroep.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan - onder meer - indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Bij brief van 24 februari 2017 heeft verweerder verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep, in afwachting op de beslissing op het bezwaar gericht tegen het inreisverbod dat gelijktijdig met het primaire besluit in onderhavige procedure is opgelegd, en voorts medegedeeld zich niet te verzetten tegen toewijzing van het verzoek, in die zin dat verzoeker niet zal worden uitgezet totdat op het beroep is beslist.
3. Nu tussen partijen niet langer in geschil is dat van uitzetting van verzoeker behoort te worden afgezien, bestaat aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en uitzetting te verbieden tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist.
4. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb in samenhang met artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. De kosten zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 495,- (1 punt voor het verzoekschrift, wegingsfactor 1, waarde per punt € 495,- ).
5. De voorzieningenrechter ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:82, vijfde lid, van de Awb, te bepalen dat verweerder aan verzoeker het betaalde griffierecht
ad € 168,- zal vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- verbiedt verweerder verzoeker uit Nederland te verwijderen tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist;
- bepaalt dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 168,- aan hem vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 495,- te betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Dam, rechter, in aanwezigheid van mr. M.D. Gunster, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.