ECLI:NL:RBDHA:2017:12448
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Iraakse soennitische moslim met vrees voor militiegeweld
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 oktober 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraakse vreemdeling, eiser, die vreesde voor vervolging door shi’itische milities in Irak. Eiser, geboren in 1994, heeft gesteld dat hij als soennitische moslim uit Bagdad afkomstig is en dat zijn beide broers door militieleden zijn ontvoerd. Eiser heeft zijn asielaanvraag onderbouwd met de stelling dat hij vanwege zijn geloof en afkomst gevaar loopt in Irak. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft de aanvraag echter afgewezen, omdat de vrees van eiser niet geloofwaardig werd geacht. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 30 augustus 2017, waarbij eiser in persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde. Tijdens de zitting was ook een tolk Arabisch aanwezig.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de verklaringen van eiser over zijn persoonlijke vrees voor militiegeweld niet overtuigend waren. Hoewel de ontvoering van zijn broers als geloofwaardig werd beschouwd, was er onvoldoende bewijs dat eiser zelf ook daadwerkelijk gevaar liep. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij persoonlijk doelwit was van de militiegeweld en dat hij in Bagdad, waar hij zich zou kunnen vestigen, niet systematisch blootgesteld zou worden aan schendingen van zijn mensenrechten. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag door de staatssecretaris bevestigd en het beroep ongegrond verklaard.
De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze beslissing mogelijk binnen vier weken na verzending. Eiser kan in hoger beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarbij een kopie van de uitspraak moet worden overgelegd.