ECLI:NL:RBDHA:2017:124

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 januari 2017
Publicatiedatum
6 januari 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 9326
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake openbaarmaking documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 januari 2017 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van Aspen Pharma Trading Limited tegen de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het verzoek is ingediend naar aanleiding van een besluit van de minister van 28 oktober 2016, waarin werd besloten om bepaalde documenten openbaar te maken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening om de openbaarmaking te voorkomen.

De voorzieningenrechter overweegt dat op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. In dit geval heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat de beantwoording van de vraag of de minister op goede gronden heeft besloten tot openbaarmaking van de documenten een indringende beoordeling vergt, waarvoor de procedure van de voorlopige voorziening zich niet leent. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten om het verzoek te beoordelen aan de hand van een belangenafweging.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het belang van verzoekster bij niet-openbaarmaking van de documenten in afwachting van de beslissing op bezwaar prevaleert boven het belang van de minister bij onmiddellijke uitvoering van het besluit tot openbaarmaking. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen en het besluit van 28 oktober 2016 geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van verzoekster en is bepaald dat het betaalde griffierecht aan verzoekster moet worden vergoed.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/9326
uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 januari 2017 op het verzoek om voorlopige voorziening van

Aspen Pharma Trading Limited, te Dublin (Ierland), verzoekster,

(gemachtigde mr. T. van Wijngaarden),
tegen

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.W.Th. Berg).

Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2016 heeft verweerder besloten een rapport met een begeleidende brief, (een deel van) verzoeksters reactie op de publicatie en een bijbehorend nieuwsbericht (hierna: de documenten) op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) openbaar te maken.
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3 Verzoekster wil het openbaar maken van de documenten tijdens de bezwaarprocedure tegen gaan. Verzoekster voert in bezwaar inhoudelijke gronden aan tegen de openbaarmaking.
4.1
De voorzieningenrechter overweegt dat de beantwoording van de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten tot openbaarmaking van de documenten, mede gelet op het grote aantal door verzoeksters aangevoerde inhoudelijke gronden, een indringende beoordeling vergt waarvoor de procedure van de voorlopige voorziening zich niet leent. Het verzoek van verzoekster zal daarom aan de hand van een belangenafweging worden beoordeeld.
4.2
In het kader van het verzoek om voorlopige voorziening moet de voorzieningenrechter afwegen of, gelet op de betrokken belangen, in afwachting van de bezwaarprocedure de gegevens wel of niet openbaar gemaakt mogen worden. Het belang van verzoekster bij niet openbaarmaking in afwachting van een beslissing op bezwaar is evident, omdat openbaarmaking, indien eenmaal geschied, onomkeerbaar is. Voorts acht de voorzieningenrechter van belang dat een andere onderneming eveneens een voorlopige voorziening heeft verzocht. In beide procedures spelen verschillende uiteenlopende belangen.
In het licht daarvan is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van verzoekster bij een volledige heroverweging in de bezwaarfase dient te prevaleren boven het belang van verweerder bij onmiddellijke uitvoering van het besluit tot openbaarmaking in het kader van een goede voorlichting van het publiek.
4.3
Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe in die zin dat het besluit van 28 oktober 2016 wordt geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
5 De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb in de door verzoekster gemaakte proceskosten. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 495,- (1 punt voor het verzoekschrift, met een wegingsfactor 1 en waarde per punt € 495,-).
6 De voorzieningenrechter ziet verder aanleiding te bepalen dat verweerder aan verzoekster het betaalde griffierecht vergoedt

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het besluit van 28 oktober 2016 tot zes weken na de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
€ 495,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. B.J. Dekker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.