ECLI:NL:RBDHA:2017:12373
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag Nigeriaanse vreemdeling op grond van geloofwaardigheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 oktober 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Nigeriaanse vreemdeling. De eiser, geboren in 1967, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag was afgewezen op basis van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat zijn aanvraag gegrond was op relevante omstandigheden.
De eiser had aangevoerd dat hij op 25 april 2016 was gevlucht na een aanval op zijn dorp door moslims van de Fulani-stam, waarbij zijn huis in brand was gestoken en zijn familieleden om het leven waren gekomen. De rechtbank oordeelde dat de identiteit en nationaliteit van de eiser geloofwaardig waren, maar dat de vlucht na de aanval niet geloofwaardig kon worden geacht. De rechtbank merkte op dat de eiser geen documenten had overgelegd die zijn verhaal konden onderbouwen en dat de overlijdensverklaringen van zijn ouders en broer pas recent waren geregistreerd, wat niet strookte met zijn verklaringen.
De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet ten onrechte had geoordeeld dat de verklaringen van de eiser onvoldoende concreet waren en dat er geen bewijs was dat hij een reëel risico liep op ernstige schade bij uitzetting. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.