ECLI:NL:RBDHA:2017:12345

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2017
Publicatiedatum
27 oktober 2017
Zaaknummer
NL17.9766
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens gebrek aan machtiging van de advocaat

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 24 oktober 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel. De vreemdeling had een aanvraag ingediend, maar deze werd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. De advocaat van de vreemdeling, eiser in deze procedure, had echter nooit contact gehad met de vreemdeling en was derhalve niet gemachtigd om namens hem beroep in te stellen. De rechtbank oordeelde dat de artikelen 24, vierde lid, en 33, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) niet als grondslag konden dienen voor het totstandbrengen van een overeenkomst van opdracht tussen de advocaat en de vreemdeling. De rechtbank benadrukte dat er geen overeenkomst tot stand was gekomen, omdat er geen contact was geweest tussen de advocaat en de vreemdeling op het moment van het instellen van het beroep. De rechtbank concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk was, ook al had de vreemdeling de advocaat later alsnog gemachtigd. De rechtbank verwees ook naar een eerdere uitspraak waarin de gronden van beroep die de advocaat namens de vreemdeling had ingediend, als een door de vreemdeling ingesteld beroep waren aangemerkt. De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.9766

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2017 in de zaak tussen

mr. [eiser] , eiser,

en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans de minister van Veiligheid en Justitie, verweerder,
(gemachtigde: mr. J.M. Sidler).

Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van [naam 1] (hierna: de vreemdeling) tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening (zaak NL17.9767) en het beroep van de vreemdeling (zaak NL17.10653), plaatsgevonden op 12 oktober 2017. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn kantoorgenoot mr. [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 12 september 2017 heeft verweerder zijn voornemen tot het niet in behandeling nemen van de aanvraag van de vreemdeling tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan eiser toegestuurd en hem in de gelegenheid gesteld een zienswijze te geven. Bij brief van 25 september 2017 heeft eiser aan verweerder meegedeeld dat hij zich niet gemachtigd acht om namens de vreemdeling een zienswijze in te dienen omdat hij geen contact met hem heeft gekregen en hem dus niet heeft gesproken. Hij heeft verzocht het voornemen aan de vreemdeling toe te zenden.
Per faxbericht van 28 september 2017, verzonden om 12.40 uur, heeft verweerder het bestreden besluit aan eiser toegestuurd.
Op diezelfde datum om 15.48 uur heeft eiser tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank, zonder vermelding van beroepsgronden.
Per faxbericht van diezelfde datum, verzonden om 16:41 uur, heeft eiser aan verweerder nogmaals bericht dat hij zich niet door de vreemdeling gemachtigd acht en heeft hij verzocht het besluit aan de vreemdeling toe te zenden.
Bij brief van 4 oktober 2017 heeft eiser aan de rechtbank bericht dat hij zich niet gemachtigd acht om namens de vreemdeling op te treden en dat hij zich onttrekt aan de zaak. Hij heeft de rechtbank verzocht om de verdere correspondentie in deze zaak aan de vreemdeling te richten. Daarbij heeft hij als beroepsgrond naar voren gebracht dat verweerder het voornemen en het bestreden besluit niet op de juiste wijze bekend heeft gemaakt, omdat hij deze niet aan de vreemdeling heeft uitgereikt.
Bij bericht van 11 oktober 2017 heeft eiser aan de rechtbank bericht dat hij die dag alsnog telefonisch contact heeft gehad met de vreemdeling, dat de vreemdeling hem heeft verzocht als zijn gemachtigde op te treden, dat de vreemdeling heeft aangegeven de volgende dag, 12 oktober 2017 naar de zitting te komen, en dat eiser zich thans stelt als gemachtigd raadsman.
Bij brief van 12 oktober 2017 heeft eiser namens de vreemdeling de gronden van beroep aangevuld.
De vreemdeling is overigens, zonder bericht, niet ter zitting verschenen.
1.1
Vaststaat dat eiser op het moment van het instellen van beroep nooit contact heeft gehad met de vreemdeling en dat de vreemdeling hem dus ook niet heeft gemachtigd om namens hem beroep in te stellen bij de rechtbank. Gelet daarop ziet de rechtbank zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser gerechtigd was om namens de vreemdeling beroep in te stellen tegen het bestreden besluit.
1.2
Eiser heeft ter zitting toegelicht dat in zaken waarin verweerder voornemens is de aanvraag niet in behandeling te nemen op grond van artikel 30, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 en de Verordening (EU) nr. 604/2013 (PBEU 2013 L 180; de Dublinverordening), verweerder de stukken van de zaak, waaronder op dat moment vaak ook al het voornemen, toestuurt aan de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: de RvR). De RvR stuurt die stukken vervolgens digitaal door aan de advocaat die zich via een daartoe bestemde lijst algemeen beschikbaar heeft gesteld om rechtsbijstand te verlenen aan vreemdelingen in de Dublin-procedure. Met de toezending van die stukken verleent de RvR tevens een toevoeging aan de desbetreffende advocaat. Vaak heeft de advocaat op dat moment nog geen contact gehad met de vreemdeling en begint hij vanaf dat moment met het aanschrijven van de vreemdeling om de zaak met hem te bespreken.
Eiser stelt zich op het standpunt dat hij op grond van artikel 24, vierde lid, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) gerechtigd was om namens de vreemdeling beroep in te stellen, omdat die bepaling hem verplicht de nodige rechtsbijstand te verlenen nu door de RvR aan hem een toevoeging is verleend, ook al is hij daartoe niet door de vreemdeling zelf gemachtigd.
1.3
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser als gemachtigde van de vreemdeling kan worden aangemerkt. Volgens verweerder volgt dit uit de artikelen 24, vierde lid en 33, tweede lid, van de Wrb en volgt dit ook uit de handelingen die eiser tijdens de procedure namens de vreemdeling heeft verricht, zoals de brieven die eiser aan verweerder heeft gestuurd in reactie op het voornemen en het bestreden besluit, en het instellen van beroep bij de rechtbank. Eiser was volgens verweerder dan ook gemachtigd om namens de vreemdeling beroep in te stellen. Verweerder verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 1 juni 2017 (NL17.2072).
1.4
Ingevolge artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wrb beslist het bestuur [van de RvR] op de aanvraag om een toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand door een advocaat.
Ingevolge het tweede lid, voor zover hier van belang, dient de rechtsbijstandverlener mede namens de rechtszoekende, een aanvraag om een toevoeging in. De aanvraag wordt mede namens de rechtzoekende, ondertekend door de rechtsbijstandverlener.
Ingevolge het vierde lid kan de rechtsbijstandverlener slechts met instemming van het bestuur de toevoeging weigeren. Zolang de toevoeging niet is gewijzigd of ingetrokken, is hij verplicht de nodige rechtsbijstand te verlenen.
Ingevolge artikel 33, tweede lid, van de Wrb kan de toegevoegde rechtsbijstandverlener zich na beëindiging of intrekking van de toevoeging aan de zaak onttrekken.
1.5.
Als uitgangspunt geldt dat een overeenkomst tussen een advocaat en zijn cliënt niet door derden, zoals de RvR, tot stand kan worden gebracht. De RvR verdeelt de asielzaken over de gekwalificeerde advocaten die te kennen hebben gegeven voor zaken op basis van toevoegingen in aanmerking te willen komen. Of de advocaat, die de RvR heeft toegevoegd, ook daadwerkelijk de betreffende vreemdeling zal bijstaan in de procedure, wordt uitsluitend door de betreffende vreemdeling en de advocaat zelf bepaald. Derden, zoals de RvR of verweerder, hebben geen zeggenschap over de opdracht die een cliënt aan zijn advocaat verleent. De RvR brengt de advocaat en de vreemdeling met elkaar in contact, maar kan niet een overeenkomst tussen hen sluiten (vergelijk de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, van 13 maart 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:2318).
De rechtbank begrijpt het standpunt van verweerder aldus, dat hij betoogt dat voornoemd uitgangspunt wordt doorbroken door artikel 24, vierde lid, van de Wrb, op grond waarvan de rechtsbijstandverlener verplicht is de nodige rechtsbijstand te verlenen zolang hij niet met instemming van de RvR de toevoeging heeft geweigerd en de toevoeging niet is gewijzigd of ingetrokken, ook al heeft de rechtzoekende zelf niet verzocht om of ingestemd met het verlenen van die rechtsbijstand. Anders dan deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, in de door verweerder aangehaalde uitspraak van 1 juni 2017, volgt de rechtbank verweerder daarin niet.
De rechtbank is van oordeel dat artikel 24, vierde lid, van de Wrb niet als grondslag kan dienen voor het totstandbrengen van een overeenkomst van opdracht tussen een advocaat en zijn cliënt. Blijkens het bepaalde in artikel 24, eerste en tweede lid, van de Wrb gaat die bepaling uit van de situatie dat de rechtsbijstandverlener mede namens de rechtzoekende een aanvraag om een toevoeging heeft ingediend en de RvR op basis van die aanvraag een toevoeging heeft verleend. Dat veronderstelt een wederzijdse instemming van zowel de rechtsbijstandverlener als de rechtzoekende. Als de rechtsbijstandverlener vervolgens die overeenkomst wenst te beëindigen, is hij verplicht de nodige rechtsbijstand te verlenen totdat de RvR op zijn verzoek de toevoeging heeft gewijzigd of ingetrokken. Dat stelt de RvR in de gelegenheid om na te gaan of een andere rechtshulpverlener beschikbaar is en waarborgt dat de rechtzoekende zolang niet van rechtsbijstand verstoken blijft (zie de memorie van toelichting bij destijds artikel 25, vijfde lid, van de Wrb, Kamerstukken II, 1991-92, 22 609, nr. 3. p. 20).
De rechtbank leidt daaruit af dat artikel 24, vierde lid, van de Wrb niet is bedoeld voor de situatie, zoals in deze zaak, waarin een overeenkomst tussen de rechtshulpverlener en de rechtzoekende op het moment van het instellen van het beroep nog niet tot stand is gekomen, doordat zij nooit contact met elkaar hebben gehad. Dat de RvR de toevoeging in dit geval kennelijk al wel had verleend, maakt dat niet anders. Van een situatie dat de rechtzoekende verstoken zou blijven van rechtsbijstand doordat de rechtsbijstandverlener de toevoeging weigert, zoals bedoeld in de memorie van toelichting, is in dit geval geen sprake, nu de vreemdeling nimmer kenbaar heeft gemaakt dat hij rechtsbijstand van eiser wenst.
In artikel 33, tweede lid, van de Wrb kan evenmin grondslag worden gevonden voor een machtiging aan eiser om namens de vreemdeling beroep in te stellen. Van onttrekking aan de zaak, zoals bedoeld in die bepaling, is in dit geval immers geen sprake, nu geen overeenkomst tussen de vreemdeling en eiser tot stand is gekomen op grond waarvan eiser zich jegens de vreemdeling heeft verbonden om de zaak op zich te nemen.
Dat eiser bij de RvR te kennen heeft gegeven in aanmerking te willen komen voor Dublin-zaken op basis van een toevoeging, brengt niet met zich dat eiser zonder instemming van de vreemdeling is gehouden de toegevoegde zaak op zich te nemen en dat hij kan worden geacht dat te hebben gedaan. Immers, de gezamenlijke instemming van de vreemdeling en eiser is bepalend voor de vraag of eiser de vreemdeling vertegenwoordigt. Alleen voor zover eiser niet langer zou willen of kunnen voldoen aan de opdracht van de vreemdeling, kan hij op grond van artikel 24, vierde lid, van de Wrb de toevoeging uitsluitend met instemming van de RvR weigeren, waarna hij zich op grond van artikel 33, tweede lid, van de Wrb kan onttrekken.
2. Uit het voorgaande volgt dat eiser niet was gemachtigd om namens de vreemdeling beroep in te stellen bij de rechtbank. Dat de vreemdeling eiser nadien op 11 oktober 2017 alsnog heeft gemachtigd om voor hem als gemachtigde op te treden, maakt dat niet anders, nu eiser na het instellen van beroep op 28 september 2017 bij bericht van 4 oktober 2017 al uitdrukkelijk aan de rechtbank had kenbaar gemaakt dat hij zich ook zelf niet gemachtigd achtte om namens de vreemdeling in beroep op te treden en dat hij zich, kennelijk voor zover nodig, had onttrokken als gemachtigde. Bij bericht van 11 oktober 2017 heeft eiser zich dus voor het eerst als gemachtigde van de vreemdeling gesteld en eerst met ingang van die datum heeft hij als gemachtigde van de vreemdeling handelingen namens hem verricht.
Daarnaast blijkt uit het beroepschrift van 28 september 2017 niet dat eiser beoogt voor zichzelf beroep in te stellen tegen het bestreden besluit.
3. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
4. De rechtbank wijst overigens op de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van vandaag in de zaak NL17.10653, waarin de rechtbank de gronden van beroep die eiser op 12 oktober 2017 namens de vreemdeling heeft ingediend, heeft aangemerkt als een door de vreemdeling ingesteld beroep en waarop de rechtbank inhoudelijk heeft beslist.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van der Kluit, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.L.L. van den Akker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel