ECLI:NL:RBDHA:2017:12342

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2017
Publicatiedatum
27 oktober 2017
Zaaknummer
NL17.10363
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting van Chinese vreemdeling en de mogelijkheid van laissez passer

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 oktober 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de uitzetting van een Chinese vreemdeling. Eiser, van Chinese nationaliteit, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser betoogde dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering naar China bestond, gezien de eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 13 april 2015, waarin was vastgesteld dat uitzetting naar China binnen een redelijke termijn niet mogelijk was. De rechtbank nam in overweging dat er van 23 oktober tot 3 november 2017 een Chinese delegatie naar Nederland zou komen voor een identificatiemissie, waarbij eiser aan de delegatie zou worden gepresenteerd. De rechtbank oordeelde dat verweerder een reële kans moest krijgen om een laissez passer te verkrijgen van de Chinese autoriteiten. De rechtbank verwierp de stelling van eiser dat er thans geen redelijk vooruitzicht op uitzetting naar China bestond en verklaarde het beroep ongegrond. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.10363

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. L. Sinoo),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 7 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep strekt van rechtswege ook tot toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K.C.C. Huang. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Chinese nationaliteit. Hij is geboren op [1975] .
2. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. Het is al lange tijd bekend dat China niet meewerkt aan de afgifte van laissez passers. Daarover bestaat ook rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). De mededeling in het dossier dat op 23 oktober 2017 een delegatie van China zal arriveren, is onvoldoende voor de conclusie dat er zicht op uitzetting is. Het is onbekend wat de delegatie komt doen. Op de website van de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V), die is bijgewerkt tot 13 oktober 2017, staat onder de landeninformatie dat gedwongen vertrek alleen mogelijk is met behulp van een geldig paspoort. Eiser heeft geen geldig paspoort. Ook is er geen memorandum of understanding. Verweerder heeft onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van nieuwe ontwikkelingen, waardoor er sprake zou zijn van een andere situatie dan door de ABRvS is beoordeeld.
3. De ABRvS heeft in haar uitspraak van 13 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1305) vastgesteld dat uitzetting naar China binnen een redelijke termijn is komen te ontbreken. Daarbij heeft de ABRvS onder meer overwogen dat voor het zicht op uitzetting mede bepalend is of de autoriteiten van het land van herkomst van de vreemdeling voldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen van de voor uitzetting benodigde documenten. In dit verband heeft de ABRvS in aanmerking genomen dat, ondanks de diplomatieke inspanningen van verweerder om de Chinese autoriteiten te bewegen tot afgifte van laisser passer, die inspanningen niet hadden geleid tot de afgifte daarvan en dat al geruime tijd geen presentaties plaatsvonden. Daarnaast kon verweerder geen helderheid verschaffen over de termijn waarbinnen een verandering in de houding van de Chinese autoriteiten viel te verwachten.
4. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat er van 16 oktober 2017 tot 27 oktober 2017 een delegatie uit China komt om een identificatiemissie uit te voeren. Uit de stukken blijkt dat die identificatiemissie op verzoek van de Chinese delegatie met één week is verschoven en zal plaatsvinden van 23 oktober 2017 tot en met 3 november 2017. Volgens verweerder is het bezoek van deze delegatie gericht op het verkrijgen van laissez passer voor ongedocumenteerde vreemdelingen uit China. Ook eiser zal met dit doel aan de delegatie worden gepresenteerd. De rechtbank is gelet op deze omstandigheden van oordeel dat verweerder tenminste een reële kans moet worden gegund om voor eiser een laissez passer te verkrijgen van de Chinese delegatie. De rechtbank verwacht daarbij wel van verweerder dat, als de identificatiemissie voor de voorgenomen uitzetting van eiser geen concreet resultaat oplevert, hij daaruit zelf een gevolgtrekking maakt voor de opgelegde maatregel van bewaring. In wat eiser aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er thans geen redelijk vooruitzicht op uitzetting naar China bestaat. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van S. Brussaard, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier.