ECLI:NL:RBDHA:2017:1231

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2017
Publicatiedatum
13 februari 2017
Zaaknummer
09/827699-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en verminderd toerekeningsvatbaar

Op 15 februari 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 26 oktober 2016 in Delft opzettelijk brand heeft gesticht. De verdachte, geboren in 1946 en thans gedetineerd in een psychiatrisch centrum, heeft erkend de brand te hebben gesticht door een mengsel van frituurvet en wasbenzine door de brievenbus van een woning te laten lopen en deze in brand te steken met een aansteker. Dit leidde tot brand in de woning, waarbij gemeen gevaar voor goederen ontstond. De rechtbank heeft het feit bewezen verklaard en de verdachte strafbaar geacht, ondanks zijn verminderd toerekeningsvatbaarheid door een bipolaire stoornis. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 12 maanden geëist, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft deze straf opgelegd, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij en zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd voor de proeftijd, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling voor zijn psychische aandoeningen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/827699-16
Datum uitspraak: 15 februari 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1946 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de PI Haaglanden, Penitentiair Psychiatrisch Centrum, te Den Haag.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 1 februari 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. N.J.P. Coenen en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. M.A.V. Hoogerduyn, advocaat te Den Haag, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 oktober 2016 te Delft opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur, te weten een aansteker, in aanraking te brengen met (de inhoud van een fles) (was)benzine en/of afwasmiddel en/of frituurvet, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een deurmat en/of een stuk karton en/of (een deel van) de tegelvloer geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die deurmat en/of (de hal van) die woning, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
Op 20 oktober 2016 werd in de woning van [benadeelde] aan de [adres] te [woonplaats] brand gesticht. Verdachte heeft erkend dat hij deze brand heeft gesticht door een flesje dat een mengsel van frituurvet en wasbenzine bevatte door de brievenbus leeg te laten lopen en daarna een aansteker (Zippo) aan te steken en door de brievenbus te gooien.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, omdat verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend. Voorts heeft verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 1 februari 2017;
  • proces-verbaal van aangifte [benadeelde] , p. 3-4;
  • proces-verbaal van bevindingen, p. 11;
  • proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 33-34.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van verdachte bewezen dat:
hij op 26 oktober 2016 te Delft opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur, te weten een aansteker, in aanraking te brengen met wasbenzine en frituurvet, ten gevolge waarvan een deurmat en een stuk karton en (een deel van) de tegelvloer zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor (de hal van) die woning te duchten was.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

5.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren wordt opgelegd met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft met betrekking tot de strafmaat verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en is gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft brand gesticht in een woning, waardoor een stuk karton, een (deel van) de tegelvoer en een deurmat zijn verbrand. Verdachte wist dat aangever in de woning verbleef, omdat hij eerder in de woning met aangever had gesproken. Het was zijn bedoeling om aangever “een lesje te leren”. Door brand te stichten heeft hij aangever niet alleen materiële schade toegebracht, maar voor hem ook een (zeer) bedreigende situatie doen ontstaan. Blijkens de schriftelijke slachtofferverklaring en de toelichting daarop ter zitting, voelt aangever zich nog steeds onveilig in zijn woning en heeft hij last van angstgevoelens. Dat de materiële schade enigszins beperkt is gebleven, is niet te danken aan het handelen van verdachte, maar aan het ingrijpen van aangever.
De rechtbank heeft, naast de ernst van het feit, rekening gehouden met de persoon van verdachte, zoals daarvan blijkt uit het dossier, de aangaande zijn persoon opgemaakte rapportages en hetgeen tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 oktober 2016 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, zij het niet ter zake van soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op een Pro Justitia-rapportage d.d. 10 januari 2017, opgemaakt door drs. R.K.F. Lemmens, klinisch psycholoog, en een Pro Justitia-rapportage d.d. 18 januari 2017, opgemaakt door dr. L.H.W.M. Kaiser, psychiater.
Uit het rapport van de psycholoog blijkt dat verdachte beperkt heeft meegewerkt. De psycholoog kan slechts vaststellen dat bij verdachte sprake is van een jarenlange psychiatrische geschiedenis van opnames en behandelingen in verband met een bipolaire stemmingsstoornis met vooral manische episodes. De psycholoog kan niets met zekerheid zeggen over een verband tussen verdachtes toestand en het ten laste gelegde feit.
Uit het rapport van de psychiater komt naar voren dat in relatie tot en ten tijde van het begaan van het tenlastegelegde feit bij verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis in de vorm van een bipolaire stemmingsstoornis, manische fase, zodat verdachte zijn wil verminderd kon bepalen. Geadviseerd wordt om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Verdachte had enkele maanden voor het ten laste gelegde zijn medicatie, Depakine (een anti-epilepticum dat bij stemmingsstoornissen wordt gegeven om de stoornis te stabiliseren) niet ingenomen. Bij het onderzoek is gebleken dat hij mogelijk vanuit manie instabiel, zeer snel geagiteerd, ontremd en impulsief is. Bij het delict is waarschijnlijk sprake geweest van eenzelfde toestand en heeft verdachte vanwege zijn (hypo)manische toestand onvoldoende weerstand kunnen bieden aan de drang tot wraak via brandstichting; Verdachtes agitatie en de door hem ervaren drang tot wraak kwamen deels uit zijn manische toestand voort en deels uit de omstandigheid dat hij zich met zijn klachten door de politie niet gehoord voelde. Hij was kritiekgestoord ten aanzien van zijn reacties maar wel in staat om te kiezen voor brandstichting; de rem op handelen was echter zwak. Verdachte handelde vanuit zijn manie maar had, gelet op de omstandigheid dat hij erop heeft gelet dat de brand geen groot gevaar voor goederen of mensen zou meebrengen, nog wel het vermogen keuzes te maken; hij had ten minste enige controle over zijn handelen. De weigering om zijn medicatie te slikken komt voort vanuit zijn gebrek aan ziektebesef en hangt mede samen met zijn vasthoudendheid en zelfovertuiging.
De psychiater acht het wenselijk dat verdachte zich laat opnemen in een psychiatrisch ziekenhuis, maar aangezien verdachte hiermee niet instemt, adviseert de psychiater toezicht door de reclassering en ambulante psychiatrische zorg.
De rechtbank is van oordeel dat het rapport en advies van de psychiater op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de bevindingen van de deskundige deugdelijk gemotiveerd zijn. Op grond daarvan concludeert de rechtbank dat het feit verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van de inhoud van het reclasseringsadvies d.d.
9 januari 2017 betreffende verdachte, opgemaakt en getekend door [naam] reclasseringswerker. Daaruit volgt dat verdachte geen ziekte- of probleeminzicht toont. Verdachtes stemming is erg wisselend. Zijn stemming fluctueert per zin. Uit informatie van verdachtes behandelaar bij GGZ blijkt dat het in de periode voorafgaand aan het delict minder goed ging met verdachte en dat hij kort voor onderhavig delict weer was begonnen met medicatie. De behandelaar gaf aan dat een manisch-psychotisch beeld ontstaat op het moment dat verdachte decompenseert. De reclassering adviseert oplegging van een meldplicht, een behandelverplichting bij een nader te bepalen forensische GGZ-instelling – daaronder begrepen een eenmalige kortdurende klinische opname indien deze nodig wordt geacht –, een contactverbod met aangever en een locatieverbod dat betrekking heeft op de woning van aangever en de nabije omgeving daarvan. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich kan vinden in het reclasseringsrapport, dat hij instemt met de door de reclassering geadviseerde voorwaarden en dat hij bereid is om mee te werken.
Gelet op de ernst van het feit acht de rechtbank slechts een gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en met de omstandigheid dat het feit verdachte verminderd kan worden toegerekend. In de persoon van verdachte ziet de rechtbank aanleiding om een gedeelte van de straf voorwaardelijk op te leggen, zowel om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen, als om behandeling en begeleiding mogelijk te maken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur met de navolgende bijzondere voorwaarden passend en geboden is.
Dadelijk uitvoerbaarheid
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat potentieel gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van art. 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van art. 14d Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 606,-, bestaande uit € 590,- immateriële schade en € 16,-materiële schade.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 606,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht het immateriële gedeelte van de vordering te matigen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, toewijsbaar, nu dit onderdeel namens verdachte niet betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd is. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank heeft ter zake van de gevorderde immateriële schade gekeken naar vergoedingen die in vergelijkbare (straf)zaken zijn toegewezen. De rechtbank zal de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de immateriële schade, matigen en acht een bedrag van € 500,-, als vergoeding ter zake van immateriële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 516,-.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 26 oktober 2016 is ontstaan.
De rechtbank zal het immateriële gedeelte van de vordering van de benadeelde partij voor het overige afwijzen, aangezien het bestaan van die meerdere schade onvoldoende is onderbouwd en het naar het oordeel van de rechtbank hoogst onwaarschijnlijk is dat de benadeelde partij in een later stadium nog stukken ter verdere onderbouwing zal kunnen verschaffen.
Een en ander brengt mee, dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak en in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 516,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 26 oktober 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde] .

8.De inbeslaggenomen goederen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 1 en 2 genummerde voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen gevoerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1 en 2 genummerde voorwerpen (een aansteker en een fles), verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze voorwerpen aan verdachte toebehoren en het bewezenverklaarde feit met behulp van deze voorwerpen is begaan.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 24c, 33, 33a, 36f en 157 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
verklaart het bewezen verklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
12(
twaalf)
MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
6 MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich na uitnodiging zal melden bij een nader aan te wijzen reclasseringsorganisatie van de Reclassering Nederland en zich daarna gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen blijft melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van een nader te bepalen forensische GGZ-instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens de instelling/behandelaar aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn bipolaire stoornis, waarbij
eenmaligeen kortdurende klinische opname -voor de duur van maximaal 7 (ZEVEN) weken- ten behoeve van crisisbeheersing, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek tot de mogelijkheden behoort. Deze kortdurende klinische opname kan plaatsvinden binnen het ambulante behandeltraject.
- gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met [benadeelde] (aangever), zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd niet bevindt in het centrum van [plaats] , omgesloten door de A13, N470, [diverse straten] , zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht (zie bijgevoegde plattegrond van het verboden gebied);
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het -op grond van artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht- uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde] , een bedrag van
€ 516,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 26 oktober 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 516,- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
10 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder 1 en 2 genummerde voorwerpen, te weten:
(één) aansteker, kleur goud en merk Zippo;
1 (één) fles afwasmiddel citrus met groene dop.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M.M. Smilde-Schölvinck, voorzitter,
mr. A.P. Pereira Horta, rechter,
mr. M.M. Dolman, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Koolen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 februari 2017.
Mr. M.M. Dolman is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2016298809, van de politie eenheid Den Haag, district Westland-Delft, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 42).