6.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en is gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft brand gesticht in een woning, waardoor een stuk karton, een (deel van) de tegelvoer en een deurmat zijn verbrand. Verdachte wist dat aangever in de woning verbleef, omdat hij eerder in de woning met aangever had gesproken. Het was zijn bedoeling om aangever “een lesje te leren”. Door brand te stichten heeft hij aangever niet alleen materiële schade toegebracht, maar voor hem ook een (zeer) bedreigende situatie doen ontstaan. Blijkens de schriftelijke slachtofferverklaring en de toelichting daarop ter zitting, voelt aangever zich nog steeds onveilig in zijn woning en heeft hij last van angstgevoelens. Dat de materiële schade enigszins beperkt is gebleven, is niet te danken aan het handelen van verdachte, maar aan het ingrijpen van aangever.
De rechtbank heeft, naast de ernst van het feit, rekening gehouden met de persoon van verdachte, zoals daarvan blijkt uit het dossier, de aangaande zijn persoon opgemaakte rapportages en hetgeen tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 oktober 2016 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, zij het niet ter zake van soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op een Pro Justitia-rapportage d.d. 10 januari 2017, opgemaakt door drs. R.K.F. Lemmens, klinisch psycholoog, en een Pro Justitia-rapportage d.d. 18 januari 2017, opgemaakt door dr. L.H.W.M. Kaiser, psychiater.
Uit het rapport van de psycholoog blijkt dat verdachte beperkt heeft meegewerkt. De psycholoog kan slechts vaststellen dat bij verdachte sprake is van een jarenlange psychiatrische geschiedenis van opnames en behandelingen in verband met een bipolaire stemmingsstoornis met vooral manische episodes. De psycholoog kan niets met zekerheid zeggen over een verband tussen verdachtes toestand en het ten laste gelegde feit.
Uit het rapport van de psychiater komt naar voren dat in relatie tot en ten tijde van het begaan van het tenlastegelegde feit bij verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis in de vorm van een bipolaire stemmingsstoornis, manische fase, zodat verdachte zijn wil verminderd kon bepalen. Geadviseerd wordt om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Verdachte had enkele maanden voor het ten laste gelegde zijn medicatie, Depakine (een anti-epilepticum dat bij stemmingsstoornissen wordt gegeven om de stoornis te stabiliseren) niet ingenomen. Bij het onderzoek is gebleken dat hij mogelijk vanuit manie instabiel, zeer snel geagiteerd, ontremd en impulsief is. Bij het delict is waarschijnlijk sprake geweest van eenzelfde toestand en heeft verdachte vanwege zijn (hypo)manische toestand onvoldoende weerstand kunnen bieden aan de drang tot wraak via brandstichting; Verdachtes agitatie en de door hem ervaren drang tot wraak kwamen deels uit zijn manische toestand voort en deels uit de omstandigheid dat hij zich met zijn klachten door de politie niet gehoord voelde. Hij was kritiekgestoord ten aanzien van zijn reacties maar wel in staat om te kiezen voor brandstichting; de rem op handelen was echter zwak. Verdachte handelde vanuit zijn manie maar had, gelet op de omstandigheid dat hij erop heeft gelet dat de brand geen groot gevaar voor goederen of mensen zou meebrengen, nog wel het vermogen keuzes te maken; hij had ten minste enige controle over zijn handelen. De weigering om zijn medicatie te slikken komt voort vanuit zijn gebrek aan ziektebesef en hangt mede samen met zijn vasthoudendheid en zelfovertuiging.
De psychiater acht het wenselijk dat verdachte zich laat opnemen in een psychiatrisch ziekenhuis, maar aangezien verdachte hiermee niet instemt, adviseert de psychiater toezicht door de reclassering en ambulante psychiatrische zorg.
De rechtbank is van oordeel dat het rapport en advies van de psychiater op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de bevindingen van de deskundige deugdelijk gemotiveerd zijn. Op grond daarvan concludeert de rechtbank dat het feit verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van de inhoud van het reclasseringsadvies d.d.
9 januari 2017 betreffende verdachte, opgemaakt en getekend door [naam] reclasseringswerker. Daaruit volgt dat verdachte geen ziekte- of probleeminzicht toont. Verdachtes stemming is erg wisselend. Zijn stemming fluctueert per zin. Uit informatie van verdachtes behandelaar bij GGZ blijkt dat het in de periode voorafgaand aan het delict minder goed ging met verdachte en dat hij kort voor onderhavig delict weer was begonnen met medicatie. De behandelaar gaf aan dat een manisch-psychotisch beeld ontstaat op het moment dat verdachte decompenseert. De reclassering adviseert oplegging van een meldplicht, een behandelverplichting bij een nader te bepalen forensische GGZ-instelling – daaronder begrepen een eenmalige kortdurende klinische opname indien deze nodig wordt geacht –, een contactverbod met aangever en een locatieverbod dat betrekking heeft op de woning van aangever en de nabije omgeving daarvan. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich kan vinden in het reclasseringsrapport, dat hij instemt met de door de reclassering geadviseerde voorwaarden en dat hij bereid is om mee te werken.
Gelet op de ernst van het feit acht de rechtbank slechts een gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en met de omstandigheid dat het feit verdachte verminderd kan worden toegerekend. In de persoon van verdachte ziet de rechtbank aanleiding om een gedeelte van de straf voorwaardelijk op te leggen, zowel om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen, als om behandeling en begeleiding mogelijk te maken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur met de navolgende bijzondere voorwaarden passend en geboden is.
Dadelijk uitvoerbaarheid
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat potentieel gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van art. 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van art. 14d Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.