ECLI:NL:RBDHA:2017:12223

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 oktober 2017
Publicatiedatum
25 oktober 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3783
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. van Zeben-de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een uitkering ingevolge de Ziektewet na beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 oktober 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. O. Arslan, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door G.M. Folkers-Hooijmans. Eiseres had een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) aangevraagd, maar deze was door het Uwv geweigerd. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld naar aanleiding van het beroep dat eiseres had ingesteld tegen het bestreden besluit van het Uwv, waarin het bezwaar van eiseres ongegrond was verklaard.

Eiseres was eerder werkzaam als agrarisch medewerker en had zich op 18 augustus 2015 ziek gemeld. Na een periode van arbeidsongeschiktheid was haar ZW-uitkering beëindigd en had zij een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Eiseres meldde zich opnieuw ziek per 16 januari 2017, waarna het Uwv haar een ZW-uitkering weigerde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts van het Uwv had geconcludeerd dat eiseres in staat was om haar maatgevende arbeid te verrichten, en dat er geen reden was om aan deze conclusie te twijfelen.

Eiseres voerde aan dat haar klachten waren verergerd en dat de verzekeringsartsen haar psychische en lichamelijke klachten onvoldoende hadden onderkend. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hadden verricht en dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen. De rechtbank concludeerde dat eiseres terecht geen recht had op een ZW-uitkering, omdat zij in staat werd geacht om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/3783

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. O. Arslan),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: G.M. Folkers-Hooijmans).

Procesverloop

Bij besluit van 28 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres met ingang van 16 januari 2017, subsidiair 27 februari 2017, een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) geweigerd.
Bij besluit van 15 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 29 augustus 2017 heeft eiseres de beroepsgronden aangevuld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2017.
Eiseres en haar gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiseres was werkzaam als agrarisch medewerker bij [B.V. X] voor gemiddeld 36,63 uur per week. Op 18 augustus 2015 heeft eiseres zich ziek gemeld met schouderklachten en een gebroken vinger en is aan haar een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2
In het kader van de Eerstejaars Ziektewet Beoordeling is eiseres ongeschikt geacht voor haar eigen werk en geschikt bevonden voor passend ander werk (maatgevende arbeid).
1.3
Bij besluit van 29 juli 2016 is haar ZW-uitkering vanaf 17 september 2016 beëindigd. Eiseres heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
1.4
Vervolgens is eiseres in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW).
1.5
Eiseres heeft zich met ingang van 16 januari 2017 vanuit de WW opnieuw ziekgemeld vanwege klachten aan haar linker arm en schouder.
1.6
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres met ingang van 16 januari 2017, subsidiair 27 februari 2017, een uitkering ingevolge de ZW geweigerd.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiseres volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) per 16 januari 2017 in staat is de voor haar maatgevende arbeid te verrichten en daarom geen recht heeft op een ZW-uitkering.
3. Eiseres voert in beroep aan dat zij wegens aanhoudende schouderklachten en pijn aan haar linker arm niet in staat is om haar arbeid te verrichten. Haar klachten zijn ten opzichte van een jaar geleden niet verminderd, maar juist verergerd. In verband hiermee is zij doorverwezen naar een anesthesioloog. Daarnaast is zij onder behandeling van een fysiotherapeut. Vanwege haar pijnklachten krijgt eiseres pijnstillers voorgeschreven.
Daarnaast heeft eiseres psychische klachten, waarvoor zij medicatie van haar huisarts heeft voorgeschreven gekregen. In verband met deze klachten heeft eiseres op
7 april 2017 een intakegesprek gehad bij i-Psy, waarbij een depressieve stoornis en een slaapstoornis zijn gediagnosticeerd. Voorts voert eiseres aan dat de verzekeringsartsen haar psychische en lichamelijke klachten onvoldoende hebben onderkend. Daarom verzoekt eiseres om een deskundige te benoemen. Ter onderbouwing van haar standpunten heeft eiseres onder meer een brief van psycholoog A. Lim en klinisch psycholoog C. Cengel van 25 april 2017, een uitdraai van het huisartsenjournaal van 14 maart 2017, een medicatieoverzicht van 15 augustus 2017 en een rapport van fysiotherapeut F. Remkes van 14 maart 2017 in het geding gebracht.
4.1
Artikel 19aa, eerste lid, van de ZW bepaalt, voor zover hier van belang, dat de verzekerde die geen werkgever heeft, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht heeft op ziekengeld indien de verzekerde (a) ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en (b) wegens een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid van dit artikel geldt dat indien de verzekerde in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen, hij recht heeft op ziekengeld tot een maand na de dag waarop hij hiertoe in staat is geacht.
4.2
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
5.1
De primaire verzekeringsarts heeft op 27 februari 2017 zowel lichamelijk als psychisch onderzoek bij eiseres verricht en aan de hand van zijn bevindingen geconcludeerd dat de beperkingen ten opzichte van de Eerstejaars Ziektewet Beoordeling niet zijn veranderd. Hij heeft eiseres dan ook geschikt bevonden ten minste één van de geduide functies te verrichten, zijnde de functie productiemedewerkster (samenstellen van producten).
De verzekeringsarts b&b heeft op 10 mei 2017 rapport uitgebracht, waarin hij heeft uiteengezet waarom hij het eens is met de bevindingen van de primaire verzekeringsarts. De verzekeringsarts b&b heeft dossieronderzoek verricht en eiseres zowel lichamelijk als psychisch onderzocht op 9 mei 2017. De verzekeringsarts b&b beschikte over recente informatie van de fysiotherapeut en over medische informatie van de huisarts en heeft deze informatie kenbaar betrokken bij zijn beoordeling.
De rechtbank is daarom van oordeel dat in deze zaak een zorgvuldig medisch onderzoek is verricht.
5.2
De verzekeringsarts b&b acht blijkens zijn rapport aannemelijk dat eiseres klachten heeft, maar is van oordeel dat daarmee in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) in voldoende mate is rekening gehouden en er dus geen reden is om de FML aan te scherpen. In de medische informatie van psycholoog A. Lim en klinisch psycholoog C. Cengel van
25 april 2017 is weliswaar vermeld dat bij eiseres sprake is van een matige depressie, maar naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit niet dat de verzekeringsarts b&b de psychische beperkingen van eiseres ten tijde van de datum in geding heeft onderschat. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de verzekeringsarts b&b in zijn beschouwing heeft aangegeven dat zijn onderzoeksbevindingen passen bij een niet meer dan licht depressief beeld. Bovendien heeft de primaire verzekeringsarts bij zijn onderzoek geen aanwijzingen voor psychopathologie en/of ernstige persoonlijkheidsproblematiek gevonden.
Voorts is uit de informatie van de huisarts niet af te leiden dat de FML een onjuist beeld geeft van de beperkingen van eiseres voor het verrichten van arbeid. Uit het spreekuur bezoek van 26 januari 2017 blijkt immers dat ook de huisarts aan de linker schouder geen afwijkingen heeft vastgesteld.
De rechtbank ziet in wat eiseres aanvoert geen reden voor twijfel aan dit medisch oordeel.
De rechtbank acht zich voorts voldoende voorgelicht en ziet daarom geen reden een deskundige te benoemen.
5.3
Uitgaande van de juistheid van de FML ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van eiseres voor de geduide functie productiemedewerkster (samenstellen van producten), zodat zij in staat is meer dan 65% van het voor haar geldende maatmanloon te verdienen.
6. Het vorenstaande betekent dat aan eiseres terecht en op goede gronden met ingang van 16 januari 2017 een ZW-uitkering is geweigerd.
7. Het beroep is dan ook ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. van Zeben-de Vries, rechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.