ECLI:NL:RBDHA:2017:12209

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2017
Publicatiedatum
25 oktober 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 21319
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 oktober 2017 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij eiseres, een Ethiopische vrouw, een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel had ingediend. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans de minister van Veiligheid en Justitie, op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres had ook geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd gekregen op basis van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000. Wel werd aan haar uitstel van vertrek verleend van 24 augustus 2016 tot en met 24 augustus 2017.

Eiseres had op 4 september 2015 haar asielaanvraag ingediend en stelde dat zij problemen ondervond in haar land van herkomst, Ethiopië, vanwege haar afkomst en haar HIV-status. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat de door eiseres gestelde problemen ongeloofwaardig waren. De rechtbank vond het niet aannemelijk dat eiseres, ondanks haar HIV-status, niet in staat zou zijn om in Ethiopië te functioneren, en dat de gestelde discriminatie en marginalisatie niet voldoende waren om een asielvergunning te rechtvaardigen.

De rechtbank concludeerde dat de beroepsgrond van eiseres faalde en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Davis, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/21319

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.J. van der Werff-Dost),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
thans de minister van Veiligheid en Justitie,verweerder
(gemachtigde: mr. J.W. Kreumer).

Procesverloop

Bij besluit van 24 augustus 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel afgewezen op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarnaast wordt eiseres geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Aan eiseres is uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw verleend van 24 augustus 2016 tot en met 24 augustus 2017.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2017.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is ter zitting verschenen A. Solomon, als tolk.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 4 september 2015 een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft uit het asielrelaas de volgende relevante elementen onderscheiden:
- Identiteit, nationaliteit en herkomst;
- Verstoting door de gemeenschap in Ethiopië;
- Problemen in Soedan.
2. Verweerder acht de door eiseres gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst, ondanks het ontbreken van papieren, geloofwaardig. Ook acht verweerder het geloofwaardig dat eiseres als buitenstaander in het dorp is komen wonen en daardoor niet als deel van de gemeenschap wordt gezien. Verweerder acht het echter niet geloofwaardig dat eiseres problemen heeft ondervonden vanwege de gestelde ‘budha’-afkomst van haar moeder. Het is volgens verweerder niet aannemelijk dat de door eiseres gestelde bejegening een dusdanig ernstige beperking van bestaansmogelijkheden oplevert dat het voor eiseres onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Bij problemen kan eiseres zich wenden tot de autoriteiten in Ethiopië.
3. Uit het dossier blijkt dat eiseres aan HIV lijdt. Uit het advies van Bureau Medisch Advies (BMA) van 7 juli 2016 volgt dat er geen behandelmogelijkheden zijn in Ethiopië. Het BMA raadde de reis naar Ethiopië af. Verweerder heeft eiseres met het bestreden besluit geen asielvergunning verleend, maar heeft aan eiseres wel uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw verleend, van 24 augustus 2016 tot en met 24 augustus 2017.
4. Eiseres voert aan dat het voor haar onmogelijk is om terug te keren naar Ethiopië. Zij is in haar land van herkomst continu gemarginaliseerd en gediscrimineerd op grond van haar afkomst. Voorts voert eiseres aan dat zij lijdt aan een ver gevorderde variant van HIV. Zij kan door deze ziekte onvoldoende zorgen voor haar kinderen. Eiseres stelt dat zij door haar ziekte een ‘3 EVRM risico’ loopt en dat verweerder op grond hiervan een asielvergunning zou moeten toekennen.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat de door eiseres gestelde problemen vanwege de gestelde ‘budha’-afkomst van haar moeder ongeloofwaardig zijn. Verweerder heeft het niet ten onrechte opmerkelijk mogen achten dat het hele dorp zou weten dat eiseres uit een voodoofamilie komt, maar dat zij dit zelf niet wist. Dit, ook gelet op het feit dat eiseres zelf oorspronkelijk uit een ander dorp komt. Dat eiseres als buitenstaander in het dorp is komen wonen en daardoor niet als deel van de gemeenschap werd gezien, is onvoldoende om een asielvergunning toe te kennen. Dat eiseres een alleenstaande vrouw met kinderen is en dat zij HIV-besmet is, is daarvoor eveneens onvoldoende. Het beleid van verweerder, om aan een zieke vreemdeling geen asiel te verlenen indien de ziekte de enige grond is voor de aanvraag en er verder onvoldoende asielgronden zijn aangevoerd, sluit aan bij het door verweerder genoemde arrest van het Hof van Justitie van de EU in de zaak M’Bodj tegen België (HvJEU 28 december 2014, C 542/13). De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak anders te oordelen, nu de asielgerelateerde gronden onvoldoende zijn voor verlening van een asielvergunning. De beroepsgrond van eiseres op dit punt faalt.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Davis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.