3.4.1Ten aanzien van feit 1
Op 6 juni 1997 heeft [slachtoffer 1] onder meer aangifte gedaan van diefstal met geweld van haar gouden ketting en daarin het volgende naar voren gebracht.
Op vrijdag 6 juni 1997 omstreeks 3:50 uur is zij naar de [buurt] te Leeuwaren vertrokken om te gaan werken als prostituee. Op de [buurt] liep [naam] . Zij kent [naam] als “ [bijnaam] ”. [naam] vertelde haar dat zij een klant had die geen geld had, maar tegen betaling van een gouden ketting mee wilde gaan. De man toonde aan [slachtoffer 1] een gouden ketting. De ketting leek op een koningsketting en was voorzien van grote schakels. [naam] was naar de [buurt] gekomen in een blauwe Ford Escort. In deze Ford Escort reden [naam] , [slachtoffer 1] en de klant naar de woning van [naam] . De woning van [naam] lag aan de [adres] . Zij zijn samen de woning binnengegaan. In de woning was een haar onbekende man aanwezig. Deze man bekeek de ketting en verklaarde dat het om nepgoud ging. [slachtoffer 1] was er vrij zeker van dat de ketting van echt goud was. Zij liep met de klant naar buiten. Zij ging akkoord met betaling van de ketting voor seks en zij ging met de klant de bosjes van de [adres] in. Ze heeft hem gezegd dat ze maar één condoom bij zich had en maar één keer seks met hem wilde hebben. In de bosjes kreeg zij de ketting van de klant en deed deze om haar hals. Zij deed een condoom om de penis van de klant en ze hadden seks met elkaar. Daarna wilde de klant echter de ketting waarmee hij voor de seks had betaald van haar terug hebben. Hij zei: “Je denkt toch niet, dat ik hiervoor 1600 gulden ga betalen, vuile kankerhoer. Geef me die ketting terug”. De man probeerde de ketting van haar hals te rukken. Zij verzette zich hiertegen. Zij was betaald voor de seks en wilde de ketting niet meer afstaan. De man begon geweld te gebruiken om de ketting terug te krijgen. Hij pakte [slachtoffer 1] bij haar benen beet en sleepte haar over de grond verder de bosjes in. Zij probeerde de man van zich af te trappen. Zij schreeuwde om hulp. De man had een sleutelbos in zijn hand. Hij zei: “Geef hier dat ketting of ik sla je hartstikke dood met dit sleutelbos. Wou je soms dood?”. De man sloeg haar met kracht overal op haar lichaam. De man rukte de ketting met kracht van haar hals. Zij pakte de ketting met haar handen vast. De man rukte de ketting uit haar handen en rende weg. Zij had pijn en letsel in de vorm van wonden, krassen en blauwe plekken op haar been, armen en hoofd.
Het signalement van de man was volgens aangeefster: donker uiterlijk, Hindoestaan (vermoedelijk Surinamer), ongeveer 1,70 meter tot 1,80 meter, kortgeknipt stijl zwart haar, geen bijzonderheden aan zijn gezicht, geen opvallend brede neus of dikke lippen, geen baard of snor, geen bril, sprak beschaafd Nederlands met Amsterdamse uitdrukkingen, droeg een witte spijkerbroek, wit T-shirt, zwarte riem.
Op de armen, benen en rug van aangeefster waren diverse streepvormige verwondingen zichtbaar. Het is volgens een verbalisant mogelijk dat deze verwondingen zijn ontstaan door het slaan/krassen met een scherp voorwerp, zoals een (sleutel)bos.
Getuige [getuige] was op 6 juni 1997 aanwezig in de woning van genoemde [naam] en heeft het volgende verklaard.
‘ [naam] ’ kwam op 6 juni 1997 rond 3:30 uur aan in haar woning met een blanke vrouw met een grof gezicht en een Indonesische man (signalement: 1,70 meter tot 1,75 meter lang, tenger postuur, ongeveer 20 jaar oud, lichtbruine huidskleur, kort donker stijl haar, geen snor of baard, geen uiterlijke littekens of tatoeages, wit strak T-shirt, spijkerbroek, sprak met een overdreven Amsterdams accent). De man droeg een goudkleurige schakelketting om zijn nek. Dit weet [getuige] zeker omdat [getuige] , een Marokkaanse jongen die ook in de woning van [naam] aanwezig was, deze ketting kreeg aangeboden. [getuige] wilde de ketting niet hebben omdat deze volgens hem nep was. Nadat [naam] thuis was gekomen, is [getuige] nog een minuut of vijf in haar woning gebleven. Daarna is hij weggegaan. Toen hij om ongeveer 4:00 uur weer bij de woning terugkwam, waren de vrouw met het grove gezicht en de Indonesische man vertrokken.
Getuige [getuige] (de rechtbank begrijpt: [naam] / [naam] ) heeft verklaard dat zij op 6 juni 1997, in de vroege ochtenduren, samen met [getuige] en [getuige] aanwezig was in haar woning gelegen aan de [adres] te Leeuwarden. Zij wilde naar de stad gaan om wat te eten te kopen. Zij leende de auto van [getuige] , te weten een blauwe Fort Escort. Toen zij over de [buurt] reed, zag zij [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: aangeefster [slachtoffer 1] ). [slachtoffer 1] is een prostituee. Zij was in het gezelschap van een man van 20 tot 25 jaar oud. De man had een gouden ketting bij zich die als betaling kon dienen. [getuige] stelde voor om de ketting te laten taxeren door de mannen die in haar woning aanwezig waren. [slachtoffer 1] en de man stapten bij haar in de auto. Zij reden naar haar woning. [getuige] en [getuige] bekeken de ketting. Zij hadden geen belangstelling voor de ketting omdat deze volgens hen niet echt was. Het ging om nepgoud. [slachtoffer 1] vertrok met de klant. Enige tijd later hoorde [getuige] dat [slachtoffer 1] een wip met de klant had gemaakt voor die ketting. De zaak was uit de hand gelopen. De klant had [slachtoffer 1] de ketting afhandig gemaakt, waarna beiden “aan het vechten zijn geraakt.” [slachtoffer 1] liet aan [getuige] de verwondingen zien die ze hierbij had opgelopen. [getuige] zag bij [slachtoffer 1] meerdere blauwe plekken en schaafplekken.
De beroving/mishandeling heeft volgens aangeefster plaatsgevonden in een groenstrook rondom een transformatorhuisje dat is gelegen ten zuiden van de [adres] in Leeuwarden. In deze groenstrook heeft een verbalisant een condoom, een verpakking van een condoom en een pluk haar aangetroffen. De lengte en kleur van dit haar kwamen visueel overeen met het haar van het slachtoffer [slachtoffer 1] . In de aarde van de groenstrook waren diverse schoensporen zichtbaar.
Voornoemd condoom is op vrijdag 6 juni 1997 omstreeks 5:30 uur veiliggesteld.Door
ir. [naam] , werkzaam bij het Gerechtelijk Laboratorium van het Ministerie van Justitie, is sperma aangetroffen in het condoom. Dit spermaspoor is bewaard bij het Gerechtelijk Laboratorium.
In maart 2008 is gebleken dat het DNA-profiel van voornoemd spermaspoor een match opgeleverde met het DNA-profiel van verdachte.
Omtrent voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de aangifte op vele punten door ander bewijs wordt ondersteund.
Uit de aangifte van [slachtoffer 1] blijkt dat zij een ketting heeft ontvangen van een klant als betaling van haar diensten als prostituee. Deze verklaring vindt steun in de verklaring van de getuige [getuige] over de ketting waarmee een potentiële klant aangeefster voor seks wilde betalen en in de verklaring van getuige [getuige] over de vrouw en de man met de ketting die met [getuige] meekwamen. Verder vindt de verklaring van aangeefster steun in het aantreffen van een condoom en de verpakking van een condoom in de groenstrook van de [adres] , de plek waarvan zij verklaarde dat daar de seks had plaatsgevonden. Dat de klant over wie [slachtoffer 1] heeft verklaard haar de ketting weer heeft afgenomen en daarbij geweld tegen [slachtoffer 1] heeft gebruikt en haar heeft bedreigd, acht de rechtbank ook bewezen nu de aangifte behalve op de hiervoor vermelde punten ook op dit punt steun vindt in ander bewijs, namelijk in de aangetroffen pluk haar en de letsels die slechts enkele uren na het incident door een verbalisant bij aangeefster zijn geconstateerd. Uit de getuigenverklaring van [getuige] blijkt dat ook zij direct na het voorval letsel heeft gezien bij [slachtoffer 1] .
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of verdachte de klant is over wie [slachtoffer 1] heeft verklaard.
De raadsvrouw heeft betoogd dat uit het feit dat op de plaats van het delict een condoom is aangetroffen met sperma van verdachte niet kan worden afgeleid dat verdachte de dader is geweest. Op basis van deze omstandigheid kan zelfs niet worden bewezen dat verdachte op deze bewuste plek seks heeft gehad, omdat het condoom op die plek kan zijn weggegooid nadat verdachte elders seks heeft gehad, aldus de raadsvrouw.
In dit verband overweegt de rechtbank als volgt. Zoals vermeld past het aantreffen van een condoom, een verpakking en een pluk haar die van aangeefster zou kunnen zijn, aangetroffen op juist die plek, naadloos bij de aangifte. Aangezien het condoom daar bovendien korte tijd na het incident is aangetroffen, beschouwt de rechtbank het condoom met sperma als een daderspoor. Zij merkt daarbij op dat uit het dossier niet blijkt dat de plaats delict destijds een afwerkplek was. Bovendien zijn er behalve eerdergenoemd condoom kennelijk geen andere condooms op deze plek aangetroffen.
Gelet op de DNA-match concludeert de rechtbank dan ook dat verdachte de dader moet zijn geweest. Dat het door de getuigen en aangeefster opgegeven signalement van de dader niet 100% overeenkomt met het signalement van verdachte, doet hieraan niets af, nu de opgegeven signalementen niet dusdanig afwijkend zijn van het signalement van de verdachte dat hij reeds om die reden als dader kan worden uitgesloten. Bovendien vertonen de opgegeven signalementen van de dader op een aantal punten (waaronder zijn getinte huid en donkere haar) wel degelijk overeenkomsten met het signalement van verdachte.
Concluderend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een ketting van [slachtoffer 1] en dat hij daarbij geweld tegen haar heeft gebruikt en haar heeft bedreigd met geweld.
3.4.2Ten aanzien van feit 2
[slachtoffer 2] heeft op 3 juli 1998 aangifte gedaan van verkrachting, gepleegd in de vroege ochtend van diezelfde dag. Zij heeft verklaard dat zij in totaal drie keer op grove wijze is verkracht door een jongen die zij die avond daarvoor had ontmoet in het uitgaansleven van Delft. Uit haar verklaring blijkt dat zij, nadat de dader haar woning had verlaten, aan een vriendin, [naam] van [naam] , over de verkrachting heeft verteld. Ook verklaart zij daarna de huisarts te hebben gebeld. In het dossier is hiervoor steun te vinden in een 19 jaar later afgelegde verklaring van Van [naam] en een afschrift van de journaalgegevens van de huisarts.
Onderzoek van een spermaspoor op een handdoek leverde een match op met verdachte. Hij heeft verklaard dat hij wel seks met aangeefster heeft gehad, maar dat dat vrijwillig was.
De rechtbank overweegt het volgende.
Op grond van artikel 342, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering mag de rechtbank een bewezenverklaring niet baseren op de verklaring van één enkele getuige. Voor een veroordeling is (iets) meer nodig. Het dossier bevat echter geen bewijsmiddelen die niet direct of indirect van aangeefster zelf afkomstig zijn. Wat Van [naam] en de huisarts hebben vermeld, hebben zij immers allebei van aangeefster gehoord. Daardoor zijn alle bewijsmiddelen terug te voeren op slechts één bron, aangeefster.
Daarmee is wat aan de rechtbank is voorgelegd onvoldoende voor het noodzakelijke wettig bewijs. Om die reden zal de rechtbank verdachte vrijspreken van feit 2.
Voor de goede orde merkt de rechtbank op dat daarmee niet gezegd is dat aangeefster heeft gelogen; de rechtbank constateert niet meer en niet minder dan dat er onvoldoende bewijs is voor een veroordeling.