In deze zaak heeft eiser, wonende te [plaats], beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek tot kwijtschelding van zijn studieschuld door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiser ontving voor het eerst studiefinanciering op 1 september 1998 en verhuisde in 2002 naar het buitenland voor vrijwilligerswerk. In 2006 ontving hij een informatiebrief van de verweerder over de mogelijkheid tot kwijtschelding van zijn studieschuld, maar diende pas op 13 april 2016 een verzoek in. Dit verzoek werd afgewezen omdat het te laat was ingediend, wat leidde tot het beroep van eiser.
De rechtbank heeft op 23 oktober 2017 geoordeeld dat de afwijzing van het verzoek terecht was. De rechtbank stelde vast dat de aanvraag niet binnen de gestelde termijn was ingediend, zoals vereist door artikel 6.2 van de Wet studiefinanciering 2000 en het Besluit studiefinanciering 2000. Eiser stelde dat hij niet op de hoogte was van de mogelijkheid om kwijtschelding aan te vragen, maar de rechtbank oordeelde dat de verweerder geen wettelijke verplichting had om de informatiebrief te versturen. Eiser was zelf verantwoordelijk voor het indienen van zijn aanvraag en het inwinnen van informatie over de toepasselijke wet- en regelgeving.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.