ECLI:NL:RBDHA:2017:12142

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2017
Publicatiedatum
25 oktober 2017
Zaaknummer
17_1468 WSFBSF
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot kwijtschelding van studieschuld op basis van termijnoverschrijding

In deze zaak heeft eiser, wonende te [plaats], beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek tot kwijtschelding van zijn studieschuld door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiser ontving voor het eerst studiefinanciering op 1 september 1998 en verhuisde in 2002 naar het buitenland voor vrijwilligerswerk. In 2006 ontving hij een informatiebrief van de verweerder over de mogelijkheid tot kwijtschelding van zijn studieschuld, maar diende pas op 13 april 2016 een verzoek in. Dit verzoek werd afgewezen omdat het te laat was ingediend, wat leidde tot het beroep van eiser.

De rechtbank heeft op 23 oktober 2017 geoordeeld dat de afwijzing van het verzoek terecht was. De rechtbank stelde vast dat de aanvraag niet binnen de gestelde termijn was ingediend, zoals vereist door artikel 6.2 van de Wet studiefinanciering 2000 en het Besluit studiefinanciering 2000. Eiser stelde dat hij niet op de hoogte was van de mogelijkheid om kwijtschelding aan te vragen, maar de rechtbank oordeelde dat de verweerder geen wettelijke verplichting had om de informatiebrief te versturen. Eiser was zelf verantwoordelijk voor het indienen van zijn aanvraag en het inwinnen van informatie over de toepasselijke wet- en regelgeving.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 17/1468

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [plaats], eiser

(gemachtigde [gemachtigde])
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft tegen het hierna onder 5 te noemen besluit bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij besluit van 30 januari 2017 het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2017.
Namens eiser is verschenen de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A].

Overwegingen

Feiten
1. Aan eiser is met ingang van 1 september 1998 voor het eerst studiefinanciering toegekend en in het kalenderjaar 2002 voor het laatst.
2. In het kalenderjaar 2002 is eiser naar het buitenland verhuisd waar hij vrijwilligerswerk is gaan doen.
3. Met dagtekening 16 oktober 2006 heeft verweerder aan eiser een brief gestuurd (de informatiebrief) waarin is aangegeven dat, onder bepaalde voorwaarden, een deel van zijn studieschuld (€ 658,36 exclusief rente) kan worden kwijtgescholden.
4. Met dagtekening 13 april 2016 heeft eiser een verzoek tot kwijtschelding gedaan van zijn aanvullende beurs (de aanvraag).
5. Bij beslissing van 2 november 2016 is de aanvraag afgewezen omdat deze te laat is ingediend.
Geschil
6. In geschil is of verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen. Eiser stelt dat de aanvraag ten onrechte is afgewezen nu hij niet eerder op de hoogte was van de mogelijkheid om kwijtschelding aan te vragen.
Beoordeling van het geschil
7. Artikel 6.2 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) luidt:
‘Artikel 6.2 Verplichting debiteur terugbetaling studieschuld
(…)
2. De vanaf de zesde maand waarvoor na het studiejaar 2000-2001 aanspraak op studiefinanciering bestaat ingevolge hoofdstukken 4 en 5 toegekende en niet in gift om te zetten aanvullende beurs kan op aanvraag van de debiteur worden kwijtgescholden.
3. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald:
(…)
c. tot welk tijdstip een aanvraag kan worden ingediend.
(…).’
8. Met het Besluit studiefinanciering 2000 (Bsf 2000) is uitvoering gegeven aan de in artikel 6.2, derde lid, van de Wsf 2000 genoemde algemene maatregel van bestuur. Ten aanzien van de aanvraag tot kwijtschelding van de aanvullende beurs is in artikel 12f, derde lid, van de Bsf 2000, het volgende opgenomen:
‘3. Onze Minister neemt slechts een aanvraag in behandeling die wordt ingediend binnen de diplomatermijn, (…), of indien dit daarna is, binnen 5 jaren volgend op het kalenderjaar van het laatste studiefinancieringstijdvak.’
9. Omdat de aanvraag door eiser is ingediend na afloop van de daartoe gestelde termijn, is de aanvraag terecht afgewezen. Aangezien de tekst van art. 6.2, derde lid, van de Wsf 2000 en artikel 12f, derde lid, van het Bsf 2000 duidelijk is en geen ruimte laat voor een andere uitleg dan dat de aanvraag binnen een bepaalde termijn moet zijn ingediend, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat er geen reden is voor toepassing van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 11.5 van de Wsf 2000.
10. De omstandigheid dat eiser, zoals hij stelt, de informatiebrief niet heeft ontvangen en pas na afloop van de gestelde termijn op de hoogte raakte van de mogelijkheid tot kwijtschelding, kan niet leiden tot een geslaagd beroep. Voor verweerder bestaat er namelijk geen wettelijke verplichting om de informatiebrief te versturen. Daarnaast is eiser zelf verantwoordelijk voor het indienen van een aanvraag dan wel voor het inwinnen van informatie over toepasselijke wet- en regelgeving.
11. Gelet op het voorgaande is de aanvraag terecht afgewezen en zal het beroep ongegrond worden verklaard.
Proceskosten
12. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.