ECLI:NL:RBDHA:2017:12099

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 oktober 2017
Publicatiedatum
24 oktober 2017
Zaaknummer
C/09/535050 / JE RK 17-1270
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten accommodatie voor jeugdzorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 oktober 2017 een beschikking gegeven met betrekking tot de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp. Het verzoek tot deze machtiging is ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden, naar aanleiding van zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige, die onder toezicht was gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat er ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen zijn die de ontwikkeling van de minderjarige ernstig belemmeren. De minderjarige heeft moeite met emotieregulatie, accepteert geen gezag en er zijn zorgen over radicalisering. De rechtbank oordeelt dat de gesloten plaatsing noodzakelijk is om te voorkomen dat de minderjarige zich aan de jeugdhulp onttrekt.

De rechtbank heeft de zorgen van de ouders, die pleiten voor ambulante hulp, gehoord, maar oordeelt dat de situatie nog niet veilig genoeg is voor een terugkeer naar huis. De ouders hebben aangegeven dat de minderjarige openstaat voor hulp, maar de rechtbank is van mening dat de problematiek nog niet voldoende is behandeld. De rechtbank heeft besloten om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor de duur van zes maanden, van 7 oktober 2017 tot 25 maart 2018, en benadrukt dat zodra het verantwoord is, de minderjarige verloven moet krijgen. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer
Team Jeugd & Bopz
Zaaksgegevens: C/09/535050 / JE RK 17-1270
Datum uitspraak: 5 oktober 2017

Beschikking van de rechtbank

Machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp

in de zaak naar aanleiding van het op 27 juni 2017 ingekomen verzoekschrift,
aangevuld bij verzoekschrift van 20 september 2017, van:
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden(hierna te noemen: de Raad),
betreffende:

[minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de man] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,

[de vrouw] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats]

Het procesverloop

Bij beschikking d.d. 25 september 2017 heeft de kinderrechter in deze rechtbank [minderjarige] onder toezicht gesteld van 25 september 2017 tot [geboortedag] 2018 en machtiging verleend om [minderjarige] in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp te doen opnemen en te doen verblijven van
25 september 2017 tot 7 oktober 2017. De behandeling van het verzoek is voor het overige aangehouden tot deze zitting.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
  • de voornoemde beschikking d.d. 25 september 2017, waarvan de inhoud als hier overgenomen dient te worden beschouwd;
  • de instemmingsverklaring d.d. 27 september 2017 van een gedragswetenschapper als bedoeld in artikel 6.1.2, zesde lid, van de Jeugdwet, die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht;
  • de brief d.d. 2 oktober 2017, met bijlage, van de zijde van de advocaat van [minderjarige] .
Op 5 oktober 2017 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
  • [mevrouw A] namens de Raad;
  • [mevrouw B] en [mevrouw C] , namens Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden (hierna: de gecertificeerde instelling);
  • de vader;
  • de moeder;
  • [minderjarige] , bijgestaan door zijn advocaat, mr. B.C.V.J. van Leur te Delft.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot machtiging [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de periode van zes maanden. De grond voor het verzoek is, blijkens de stukken en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen, gelegen in het navolgende.
De zorgen omtrent de ontwikkeling van [minderjarige] zijn tweeledig. Enerzijds is er de verstoorde relatie binnen het gezin. [minderjarige] accepteert het gezag van zijn moeder niet, hetgeen heeft geleid tot (gewelddadige) escalaties in de thuissituatie. Anderzijds bestaat het gevaar dat [minderjarige] is geradicaliseerd. Hij is aanhanger van de islam en is daarin doorgeschoten. Toepassing van geweld vindt hij geoorloofd. [minderjarige] is een kwetsbare en beïnvloedbare jongen, die identiteitsproblemen kent en hierdoor extra vatbaar is voor een extreem gedachtegoed.
Op dit moment zijn de zorgen nog niet voldoende verminderd om [minderjarige] naar huis te laten gaan. De gezagsrelatie tussen de moeder en [minderjarige] moet eerst worden hersteld. [minderjarige] moet leren het gezag van zijn moeder te accepteren en de moeder moet leren het gezag over [minderjarige] uit te oefenen. Het is wenselijk en noodzakelijk dat de terugkeer naar de thuissituatie bij de moeder op een rustige en gefaseerde wijze plaatsvindt, in plaats van per direct. Ook de gedragswetenschapper stelt in zijn instemmingsverklaring dat het nog te vroeg is om de hulpverlening in het ambulante kader te laten plaatsvinden. In de tussentijd moet [minderjarige] behandeld worden, zodat hij, zodra dit verantwoord is, weer veilig thuis kan wonen. De psychomotorische therapie start op korte termijn.
De moeder heeft verweer gevoerd. Het verweer van de moeder komt er – kort samengevat – op neer dat in het ambulante kader meer hulp geboden kan worden. Destijds accepteerde [minderjarige] geen hulp en was een gesloten plaatsing nodig. Het was toen ramadan, een moeilijke maand voor [minderjarige] , waardoor de situatie in korte tijd escaleerde. Thans staat [minderjarige] wel open voor hulp. [minderjarige] is veranderd en hij ziet in dat het niet goed met hem ging. De moeder stelt dat zij de noodzakelijke hulp kan bieden en dat de hulpverlening voor het gezin het beste in de thuissituatie plaats kan vinden. Daarnaast stelt zij dat een kind thuis, midden in de maatschappij, beter aan zijn eigen identiteit kan werken dan in een gesloten instelling.
De vader heeft eveneens verweer gevoerd. Er is sinds de gesloten machtiging tot uithuisplaatsing is verleend weer goed contact tussen [minderjarige] en hem. De vader stelt ook dat in het ambulante kader meer hulp geboden kan worden. Volgens de vader wordt in [verblijfplaats] veel te weinig gedaan aan hulpverlening en ondersteuning. [minderjarige] heeft zijn familie nodig en daarom is het in zijn belang dat hij weer naar huis gaat.
Namens [minderjarige] is ter zitting verweer gevoerd. De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat niet langer wordt voldaan aan de gronden voor een gesloten plaatsing. Geconcludeerd moet worden dat [minderjarige] de hulp die hij nodig heeft aanvaardt. Uit niets blijkt dat [minderjarige] zich aan jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. Tevens stelt de raadsvrouw dat de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper niet voldoet aan de opdracht die gegeven is door de kinderrechter, nu het standpunt van het Familiesteunpunt, dat de ambulante hulp zou kunnen uitvoeren, niet meegenomen is in het advies en de verklaring van de gedragswetenschapper. Volgens de raadsvrouw is de gedragswetenschapper er onvoldoende in geslaagd antwoord te geven op de vraag waarom de geboden hulp van het Familiesteunpunt onvoldoende zou zijn en de noodzaak van een voortgezet verblijf in [verblijfplaats] bestaat.
De raadsvrouw stelt zich tot slot op het standpunt dat de systeemtherapie een lang traject is waar meerdere mensen bij betrokken worden, met als doel [minderjarige] beter te laten functioneren en minder beïnvloedbaar te laten zijn. Deze therapie kan onvoldoende succesvol plaatsvinden in [verblijfplaats] . Er wordt primair verzocht het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing af te wijzen en subsidiair om deze voor kortere duur toe te wijzen.

Beoordeling

De rechtbank is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van [minderjarige] naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [minderjarige] zich aan de jeugdhulp die hij nodig heeft onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
Daarbij overweegt de rechtbank in het bijzonder dat de ernstige opgroeiproblemen met name zijn gelegen in de gedragsproblemen die [minderjarige] in de situatie thuis bij de moeder heeft ontwikkeld. Hij heeft moeite met zijn emotieregulatie, met name met het beheersen van zijn boosheid, en hij accepteert geen gezag. Daarnaast is hij erg gesloten en zijn er zorgen over de ontwikkeling van een eigen identiteit. Onder deze omstandigheden is [minderjarige] ook geradicaliseerd.
Hoewel de gesloten plaatsing [minderjarige] kennelijk tot het inzicht heeft gebracht dat het anders moet en hij en zijn familie de bereidheid hebben uitgesproken mee te werken aan zijn behandeling, moet met de daadwerkelijke behandeling van Jelles gedragsproblematiek nog worden begonnen. Gezien de ernst en aard van die problematiek zal de behandeling naar het oordeel van de rechtbank vooralsnog in geslotenheid moeten plaatsvinden. Dit is ook wat de gedragswetenschapper voldoende onderbouwd heeft aangegeven. De gesloten setting is nodig voor [minderjarige] om met gezag te leren omgaan en steviger in zijn schoenen te leren staan. Daarnaast heeft hij behandeling voor zijn emotieregulatie en boosheid nodig.
Het gezin is weliswaar voldoende bereid, maar gezien de problematiek en de stappen die ook de moeder nog moet maken om haar gezag weer terug te krijgen, nog onvoldoende in staat om vanuit de thuissituatie te werken aan de problematiek. En hoewel de intenties thans positief zijn, acht de rechtbank het gevaar van onttrekking aan de hulp nog steeds reëel gezien de onbehandelde gedragsproblemen waarvan sprake is.
Zodra het verantwoord is, dient [minderjarige] verloven te krijgen en wanneer de noodzaak voor geslotenheid is komen te vervallen, zal de gecertificeerde instelling geen verder gebruik maken van de machtiging.
Vooralsnog acht de rechtbank echter, gelet op het bovenstaande, een machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de duur van zes maanden noodzakelijk.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
verleent een machtiging [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp zoals bedoeld in artikel 6.1.2, eerste lid, van de Jeugdwet, van 7 oktober 2017 tot 25 maart 2018.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.E.M.G. van Wezel, M. van Loenhoud en J.J. Peters, kinderrechters, in tegenwoordigheid van A.J. de Vries als griffier en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2017.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.