3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Vaststaat dat er op 28 juli 2016 een tragisch verkeersongeval heeft plaatsgevonden op de Trekkade in Maasland. Bij dat ongeval zijn verdachte en [het slachtoffer] met elkaar in botsing gekomen en is [het slachtoffer] te water geraakt. Verdachte en zijn vrienden hebben [het slachtoffer] uit het water gehaald en zij hebben getracht hem te reanimeren. Dat mocht niet baten. Bij [het slachtoffer] is een schedelbasisfractuur vastgesteld als gevolg van een harde val, waarbij hij met het achterhoofd de kaderand heeft geraakt. [het slachtoffer] is als gevolg hiervan overleden. Dit is een zeer treurige gebeurtenis voor de nabestaanden van [het slachtoffer] , die plotseling zijn geconfronteerd met het verlies van een dierbare. Zoals tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren is gekomen, heeft het ongeval ook zijn sporen nagelaten bij verdachte, die dit ongeval en deze afloop niet heeft gewenst.
De rechtbank dient te vraag te beantwoorden of verdachte (desalniettemin) een verwijt kan worden gemaakt van het ongeval in de zin van artikel 6 WVW, dan wel artikel 5 WVW. Dit verwijt kan niet worden afgeleid uit het gevolg. Met andere woorden, de omstandigheid dat [het slachtoffer] is overleden betekent niet zonder meer dat verdachte in juridische zin schuld heeft aan het ongeval. Aan de hand van alle omstandigheden van het geval zal moeten worden beoordeeld of daarvan sprake is, waarbij dient te worden uitgegaan van de verwijten zoals geformuleerd in de tenlastelegging.
De omstandigheden van het ongeval
Uit het dossier zijn de volgende omstandigheden gebleken. Verdachte reed als bestuurder van de Look-fiets - zijnde een racefiets - samen met drie andere racefietsers op de Trekkade, komende uit de richting van het Trekkadepad en gaande in de richting van de Oude Veiling te Maasland. [het slachtoffer] heeft als bestuurder van de Koga-fiets, kort voor de confrontatie met de Look-fiets, de rijbaan van de Trekkade bereden, komende uit de richting van de Oude Veiling en gaande in de richting van het Trekkadepad te Maasland.
De Trekkade bestaat ter plaatse van de aanrijding uit één rijbaan bestemd voor twee rijrichtingen. Gezien vanuit de rijrichting van de Koga-fiets boog de rijbaan direct over de brug naar links af. Aan de rechterzijde van de rijbaan bevond zich een smalle groenstrook met daarnaast water (de Noordvliet). Aan de linkerzijde van de rijbaan waren bosschages en bomen gesitueerd die in combinatie met de afbuigende rijbaan nadelig van invloed zijn op het zicht. Op de Trekkade was in het geheel geen belijning aanwezig. De rijbaanbreedte (inclusief klinkers) bedroeg 2,30 meter. De toegestane maximumsnelheid op de Trekkade bedraagt 30 kilometer per uur.
Uit de verkeersongevalsanalyse en de diverse getuigenverklaringen blijkt dat verdachte kort voor de botsing met de Koga-fiets met een snelheid van circa 28 km/u reed en dat de botssnelheid van de Look-fiets 26 km/h bedroeg.
Verdachte en de drie personen met wie hij die dag aan het fietsen was, namelijk [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] , hebben allen een verklaring afgelegd over het ongeval.
[getuige 2] heeft verklaard dat hij kort voor het ongeval voorop reed. Hij zag dat er een tegenligger aan kwam rijden. Dit was een fietser. Hij kon niet door de bocht kijken. Hij zag de fietser pas toen hij net in de bocht zat. Hij riep hierop ‘‘tegen’’. Toen hij dat had geroepen was de fietser bijna ter hoogte van hem. Nadat de fietser hem was gepasseerd hoorde hij een harde klap. Ze reden in geschakelde formatie. De onderlinge afstand was ongeveer 30 cm.
[getuige 3] heeft verklaard dat, omdat er een onoverzichtelijke bocht met een heg en bomen voor hen lag die hen het zicht in de bocht ontnam, zij hun positie op dat moment aan het veranderen waren, zodat ze achter elkaar zouden fietsen. [getuige 2] ging als eerste fietsen en [getuige 3] ging als tweede fietsen. Hij weet niet of verdachte en [getuige 1] ook al achter elkaar aan het fietsen waren toen zij de bocht naderden. In zijn tweede verklaring heeft hij verklaard dat hij, toen hij de tegenligger zag, in versprongen formatie reed.
[getuige 1] heeft verklaard dat ze twee aan twee achter elkaar fietsen in de richting van Maasland. Vlak voor dat het fietspad stopte, hoorde hij dat [getuige 2] een commando gaf van “tegen”, waardoor hij wist dat er een tegenligger naderde. Ze reageerden hier allemaal op en toen bemerkte hij dat verdachte naast hem weg was. Hij dacht dat verdachte achter hem ging fietsen, maar hij hoorde ook een klap. In zijn tweede verklaring heeft [getuige 1] verklaard dat verdachte ten tijde van de aanrijding achter hem reed. Hij weet niet of verdachte schuin achter hem reed.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de aanwezige bosschages en bomen hem niet hebben belemmerd in zijn zicht en dat dit niet de oorzaak is geweest van het ontstaan van de botsing. Naar zijn mening had de botsing niet voorkomen kunnen worden, omdat de bestuurder van de Koga-fiets op het moment dat er door de voorste wielrenner ( [getuige 2] ) ‘tegen’ werd geroepen al ter hoogte van de wielrengroep was. Volgens verdachte zijn er van tevoren afspraken gemaakt hoe er gefietst zou worden en wat de commando’s zouden zijn bij (bijvoorbeeld) tegemoetkomend verkeer. Verdachte heeft voorts verklaard dat de wielrengroep in een licht versprongen formatie reed en dat zij, toen er door de voorste wielrenner ‘tegen’ werd geroepen, in versprongen formatie en uiterst rechts zijn gaan rijden. Verdachte kan zich niet meer goed herinneren op welk moment dit precies gebeurde.
De rechtbank overweegt dat uit het bovenstaande volgt dat een aantal omstandigheden niet kan worden vastgesteld, terwijl uit de omstandigheden die wel kunnen worden vastgesteld niet volgt dat daardoor het ongeval is veroorzaakt.
Bij een botsing als de onderhavige, waarbij tegenliggers op elkaar zijn gebotst, is in het bijzonder relevant wáár op de weg die beide bestuurders reden ten tijde van de botsing. Er bestaat immers in principe geen risico op een botsing, als ieder op zijn eigen weghelft rijdt. Er kan echter niet worden vastgesteld wat de positie van verdachte was op de rijbaan op het moment van de botsing. De getuigenverklaringen en de verklaring van verdachte wijzen erop dat verdachte niet naast [getuige 1] reed, maar achter hem dan wel schuin achter hem. Er kan dan ook niet worden vastgesteld dat verdachte onvoldoende rechts zou hebben gehouden. Ook is onduidelijk gebleven wat de positie was van [het slachtoffer] op de weg ten tijde de botsing en daarmee of die positie heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval. Met andere woorden, niet kan worden uitgesloten dat [het slachtoffer] onvoldoende rechts heeft gehouden.
Het staat wel vast dat verdachte ongeveer 28 kilometer per uur reed ten tijde van het ongeval. Het is echter niet gebleken dat hierdoor het ongeval (mede) is veroorzaakt. Voorts zijn er wel aanwijzingen dat verdachte relatief kort op zijn voorligger reed, maar dat die omstandigheid zou hebben bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval, is evenmin gebleken.
Concluderend is onvoldoende duidelijk geworden hoe het ongeval heeft kunnen plaatsvinden. Aldus kan naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard of en zo ja, in hoeverre verdachte ter zake van het ontstaan van de botsing verwijtbaar onvoorzichtig heeft gehandeld en daarmee een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt. Dit betekent dat verdachte van het primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt ook met zich, dat het subsidiair tenlastegelegde niet kan worden bewezen. Er kan, ook gelet op de wijze van tenlastelegging, uitsluitend worden vastgesteld dat verdachte met een snelheid van circa 28 kilometer per uur heeft gereden en hij op relatief korte afstand van degene voor hem heeft gereden. Zonder een nadere feitelijke concretisering van de omstandigheden van het geval ter plaatse, volgt daaruit niet dat sprake was van enig concreet gevaar of hinder.
De rechtbank begrijpt dat het onbevredigend kan zijn dat achteraf niet kan worden vastgesteld hoe het ongeval precies heeft kunnen plaatsvinden. De wel gebleken feiten en omstandigheden laten echter de mogelijkheid open dat sprake is van een noodlottig ongeval, zonder dat sprake is van een strafrechtelijk verwijt.