Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
zetelende te ‘s-Gravenhage,
1.Het procesverloop
- de dagvaarding van 14 december 2016, met 9 producties;
- de brief van de (toenmalige) gemachtigde van [gedaagde] van 31 januari 2017, met verzoek de behandeling van de zaak aan te houden;
- de conclusie van antwoord van 14 september 2017, met 1 productie (nagezonden per 9 oktober 2017);
- de brief van de (toenmalige) gemachtigde van [gedaagde] van 22 september 2017, waarin deze aangeeft zich aan de zaak te onttrekken;
- de brief van de gemachtigde van de Staat van 3 oktober 2017, met 4 aanvullende producties (nrs. 1 tot en met 4).
2.De feiten
3.De vordering
€ 1.000,00 aan schadevergoeding en een bedrag van € 70,72 als belastingteruggaaf in mindering worden gebracht, zodat een verschuldigd bedrag van € 2.662,22 resteert. De Staat heeft buitengerechtelijke kosten (€ 473,38, incl. BTW)) moeten maken om [gedaagde] tot betaling van dat bedrag te bewegen en tot de dag van de dagvaarding is rente geaccumuleerd voor een bedrag van € 346,45.
4.Het verweer
5.De beoordeling
-kennelijk- uitgeput, nu de Centrale Raad van Beroep het verzoek tot herziening van de beslissing van 10 december 2015 heeft afgewezen. Blijkbaar rest [gedaagde] alleen nog een beroep bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, ofschoon niet eenduidig gebleken is of hij daadwerkelijk een procedure voor die instantie is begonnen. Uit de overgelegde brief van zijn raadsman van 9 oktober 2017 blijkt dat in ieder geval niet. Wat daar ook van zij, in ieder geval heeft een procedure voor het Hof geen schorsende werking.
€ 2.662,62 worden verrekend. Het tweede verweer van [gedaagde] zal daardoor eveneens worden afgewezen en de vordering van de Staat tot betaling van de hoofdsom zal dus worden toegewezen.