ECLI:NL:RBDHA:2017:11976

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 oktober 2017
Publicatiedatum
20 oktober 2017
Zaaknummer
C/09/537629 / FA RK 17-6141
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vervangende toestemming voor verhuizing en wijziging zorgregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 oktober 2017 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verkrijgen voor verhuizing met haar minderjarige kind naar [plaatsnaam]. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.A. Spek, verzocht de rechtbank om toestemming om per 1 oktober 2017 met de minderjarige te verhuizen en om de minderjarige aan te melden op de basisschool in [plaatsnaam]. De vader, vertegenwoordigd door mr. M.N.G.N.H. Brech, voerde verweer tegen dit verzoek en stelde dat de verhuizing niet in het belang van het kind zou zijn. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 15 september 2017, waarbij beide ouders aanwezig waren.

De rechtbank overwoog dat de moeder belang heeft bij de verhuizing om een betere woonomgeving en werkgelegenheid te creëren, maar dat het belang van de minderjarige om in de huidige zorgregeling te blijven en in de vertrouwde omgeving te blijven wonen zwaarder weegt. De rechtbank concludeerde dat de verhuizing niet noodzakelijk was en dat de huidige zorgregeling, waarbij de minderjarige bij de moeder woont en regelmatig contact heeft met de vader, in het belang van het kind is. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor verhuizing afgewezen en ook het verzoek om de minderjarige aan te melden op de basisschool in [plaatsnaam].

Daarnaast heeft de rechtbank besloten dat er een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming moet plaatsvinden om de opvoedsituatie van de minderjarige te beoordelen. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden tot 1 februari 2018, in afwachting van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 17-6141
Zaaknummer: C/09/537629
Datum beschikking: 19 oktober 2017

Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken / Gezagsuitoefening

Beschikking op het op 4 augustus 2017 ingekomen verzoek van:

[verzoekster]

de moeder,
wonende te [woonplaats]
advocaat: mr. M.A. Spek te ‘s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[belanghebbende] ,

de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.N.G.N.H. Brech te ‘s-Gravenhage.

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift tevens houdende voorwaardelijk zelfstandig verzoek;
- een op 13 september 2017 ingediend F-9 formulier met bijlagen.
Op 15 september 2017 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de moeder met haar advocaat en de vader met zijn advocaat. Van de zijde van de moeder zijn pleitnotities overgelegd.

Verzoek en verweer

Het verzoekschrift strekt tot wijziging van na te melden beschikking, in die zin dat de moeder thans verzoekt en zorgregeling vast te stellen van een weekend per veertien dagen, van vrijdagmiddag na schooltijd tot zondagmiddag 17.00 uur, dan wel tot maandagochtend naar school.
Voorts verzoekt de moeder de rechtbank om toestemming te verlenen, welke toestemming die van de man vervangt, om per 1 oktober 2017 met de minderjarige te verhuizen naar [plaatsnaam] en om de minderjarige aan te melden op de openbare basisschool de [naam] te [plaatsnaam] .
De vader voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken, en verzoekt voorwaardelijk zelfstandig:
- te bepalen dat als de moeder vervangende toestemming krijgt om naar [plaatsnaam] of een andere plaats buiten de gemeente ’ [woonplaats] of aangrenzende gemeenten te verhuizen, vanaf de dag van de verhuizing de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader is en vader gerechtigd is [minderjarige] op zijn adres in te schrijven en een zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] vast te stellen van een weekend per veertien dagen van vrijdag uit school tot zondag na het avondeten waarbij de moeder haalt en brengt, tenzij de moeder op minder dan 15 kilometer van de school van [minderjarige] gaat wonen, in welk geval de huidige zorgverdeling gehandhaafd blijft, althans een beslissing te nemen die de rechtbank juist acht;
of:
- te bepalen dat als de moeder naar een plaats buiten de gemeente [woonplaats] of aangrenzende gemeenten verhuist, vanaf de dag van de verhuizing de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader is en vader gerechtigd is [minderjarige] op zijn adres in te schrijven en een zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] vast te stellen van een weekend per veertien dagen van vrijdag uit school tot zondag na het avondeten waarbij de moeder haalt en brengt, tenzij de moeder op minder dan 15 kilometer van de school van [minderjarige] gaat wonen, in welk geval de huidige zorgverdeling gehandhaafd blijft, althans een beslissing te nemen die de rechtbank juist acht.

Feiten

- De moeder en de vader hebben een affectieve relatie gehad.
- Zij zijn de ouders van het volgende thans nog minderjarige kind:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna:
[minderjarige] ).
- [minderjarige] heeft de hoofdverblijfplaats bij de moeder.
- De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over [minderjarige] uit.
- Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 18 november 2014 is – voor zover hier aan de orde –: een zorgregeling vastgesteld waarbij is bepaald dat [minderjarige] in totaal drieënhalve dag per week bij de vader verblijft, alsmede -zodra [minderjarige] naar school gaat- de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg door ouders in te vullen. Het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming voor een voorgenomen verhuizing van de moeder met [minderjarige] naar [plaatsnaam] is daarbij afgewezen. Het gerechtshof Den Haag heeft deze beschikking op 9 september 2015 bekrachtigd.

Beoordeling

De verhuizing
De moeder heeft in het kader van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) verzocht toestemming, welke toestemming die van de man vervangt, om per 1 oktober 2017 met de minderjarige te verhuizen naar [plaatsnaam] en om de minderjarige aan te melden op de openbare basisschool de [naam] te [plaatsnaam] .
De moeder heeft hiertoe aangevoerd dat zij op dit moment leeft van een bijstandsuitkering en zeer klein behuisd is. Zij vindt die situatie onwenselijk voor [minderjarige] en is op zoek gegaan naar werk. Zij heeft werk gevonden in Zeeland en, in [plaatsnaam] , een goede driekamerwoning, die zijn vanaf 1 oktober 2017 kan huren. [minderjarige] kan in [plaatsnaam] naar de openbare basisschool met buitenschoolse opvang. Gelet op zijn jonge leeftijd zal [minderjarige] zich nog gemakkelijk aanpassen aan een nieuwe woonplaats die in verhouding met de huidige woonplaats een verbetering zal zijn voor [minderjarige] . Er zijn in [plaatsnaam] meer mogelijkheden om buiten te spelen dan in de [wijk] en de school ligt meer in de nabijheid van de woning dan nu. Dit maakt spelen met vriendjes ook gemakkelijker. De moeder zal door haar werk in Zeeland uit de bijstand kunnen komen, wat ook beter voor [minderjarige] zal zijn. Met betrekking tot de zorgregeling is de moeder bereid te compenseren in die zin dat [minderjarige] aansluitend en voorafgaand aan het normale omgangsweekend in een vakantie van een week drie dagen extra bij de vader is en in een vakantie van twee weken een extra weekend. Om tegemoet te komen aan de door de vader extra te maken reiskosten is de moeder bereid om af te zien van kinderalimentatie.
De vader voert verweer. Hij heeft aangevoerd dat [minderjarige] belang heeft bij instandhouding van de huidige zorgregeling, met gelijkwaardig contact met zijn beide ouders, waarbij de vader deel uitmaakt van het dagelijks leven van [minderjarige] . Dit belang van [minderjarige] gaat voor op het belang van moeder om te verhuizen. De zorgregeling die de moeder aanbiedt bij verhuizing maakt vader tot een weekendvader, terwijl hij al jaren deel uitmaakt van het dagelijks leven van [minderjarige] . Kortgene is ook zo ver van de vader vandaan dat de zorgregeling door de reistijd voor [minderjarige] vermoeiend zal zijn. Daarnaast is het ook niet in het belang van [minderjarige] om te wisselen van school. [minderjarige] doet het goed op zijn huidige school, bij een verhuizing moet [minderjarige] wennen aan een nieuwe omgeving, een nieuwe school en nieuwe leerkrachten en vriendjes. De baan in de groenvoorziening die de moeder stelt te hebben gevonden is niet zodanig specifiek dat die niet in een andere gemeente, bij voorbeeld in [woonplaats] , kan worden uitgeoefend en van een door de moeder daadwerkelijk gevonden woonruimte is niet gebleken. De moeder is volgens de vader ook geschoold masseur, zodat zij in de buurt van [woonplaats] daarin ook werk zal kunnen zoeken, aldus de vader. De vader stelt overigens dat er geen enkele noodzaak voor de moeder is om te verhuizen. Hij heeft de indruk dat de moeder er alles aan doet om geografisch zo ver mogelijk van hem vandaan te zijn.
De rechtbank heeft ter terechtzitting een vergelijk tussen partijen beproefd en overweegt als volgt.
Artikel 1:253 a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter kunnen worden voorgelegd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Daarbij worden volgens vaste rechtspraak alle relevante feiten en omstandigheden van het geval in acht genomen.
Overeenkomstig vaste rechtspraak kunnen onder andere de volgende omstandigheden en belangen worden meegewogen:- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist gewend is aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing
Bij de onderhavige beoordeling hebben de moeder en de vader tegenstrijdige belangen. Enerzijds heeft de moeder belang bij de mogelijkheid om in Kortgene een nieuw leven op te bouwen en een betere
woonomgeving voor zichzelf en [minderjarige] te creëren. Anderzijds heeft de vader, die met de moeder gezamenlijk gezag en co-ouderschap heeft, er belang bij dat hij deel kan blijven uitmaken van het dagelijkse leven van [minderjarige] . Alle belangen afwegend, maar vooral het belang van [minderjarige] in oogmerk nemend, is de rechtbank van oordeel dat het belang van de moeder om te verhuizen naar [plaatsnaam] (of omgeving) minder zwaar weegt dan het belang van [minderjarige] bij het handhaven van de uitgebreide goed functionerende zorgregeling met de vader en het blijven wonen in de vertrouwde woonomgeving. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het voor de moeder fijn is om ruimer te wonen in een groene omgeving en op een zorgboerderij te werken, acht de rechtbank het onwenselijk dat hierdoor de afstand tussen de vader en [minderjarige] zodanig wordt vergroot dat aan de verdeling van de zorgtaken zoals die nu is, niet langer uitvoering kan worden gegeven. De moeder heeft weliswaar een alternatieve zorgregeling aangeboden maar met de vader is de rechtbank van oordeel dat deze zorgregeling - gelet op de reisafstand en de jonge leeftijd van [minderjarige] - te belastend is.
De door de moeder aangevoerde argumenten geven onvoldoende reden om aan te nemen dat de verhuizing van de moeder noodzakelijk is. De moeder stelt weliswaar een baan en woonruimte te hebben gevonden, maar daarvan is niets naders gebleken. De baan die de moeder stelt te hebben gevonden sluit niet aan bij haar opleiding en is mogelijk ook in de buurt van [woonplaats] te vinden. De moeder heeft niet aangetoond dat dit onmogelijk is. De moeder heeft evenmin aangetoond dat het voor haar niet mogelijk is om andere woonruimte voor haar en [minderjarige] te vinden, bijvoorbeeld in de omgeving van de school. De moeder heeft overigens in de buurt van [plaatsnaam] geen familie of sociale contacten.
De rechtbank kan zich, gelet op hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht, ook niet aan de indruk onttrekken dat de wens van de moeder om te verhuizen vooral is ingegeven door de meningsverschillen die de ouders met elkaar hebben over de stijl waarin [minderjarige] moet worden opgevoed. Hoewel de ouders respectvol met elkaar omgaan, zorgvuldig corresponderen met elkaar en de zorgregeling en de overdracht van [minderjarige] van de een naar de ander steeds goed verloopt, blijken zij niet in staat om over de wijze waarop [minderjarige] moet worden opgevoed tot elkaar te kunnen komen. Daarbij komt dat de moeder aangeeft dat [minderjarige] bij haar in de opvoedsituatie problematisch gedrag vertoont terwijl de vader stelt daarvan bij hem thuis niets te merken. De moeder heeft aangegeven dat de vader niet openstaat voor de problemen die zij met [minderjarige] heeft en dat zij haar problemen bij de vader niet bespreekbaar kan maken; de vader op zijn beurt vindt dat de moeder, wanneer zij problemen heeft met [minderjarige] voor zichzelf hulp in de opvoedsituatie, bij voorbeeld door middel van een gezinscoach, moet zoeken. Ter zitting is naar voren gekomen dat de ouders in gesprek zijn met het Centrum voor Jeugd en Gezin en dat zij zijn aangemeld voor het traject van Ouderschap Blijft (zij staan op de wachtlijst). De rechtbank acht het zeer in het belang van [minderjarige] dat de ouders dit traject gaan volgen.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande, de door de moeder verzochte toestemming om met [minderjarige] te verhuizen naar [plaatsnaam] , afwijzen. Het daarmee samenhangende verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verkrijgen voor inschrijving op de basisschool deelt dan hetzelfde lot.
De zorgregeling
Naar de rechtbank begrijpt doet de moeder haar verzoek steunen op de stelling dat na het nemen van voormelde beschikkingen de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat de belangen van [minderjarige] anderszins zijn gebaat bij een wijziging van de zorgregeling omdat [minderjarige] thans regelmatig agressief gedrag vertoont, woedeaanvallen heeft, veel praat over schieten, bloed en dood, en weer regelmatig in bed plast. De moeder heeft aangevoerd dat [minderjarige] , wanneer hij bij de vader is, veelvuldig op de computer speelt, en dat er dan ook sprake is van gewelddadige spelletjes met zombies, en boeven en waarin dieren worden gedood en geschoten. De moeder stelt te hebben getracht met de vader te bespreken dat [minderjarige] daardoor moeilijk gedrag vertoont, zij voelt zich door de vader daarin niet serieus genomen. Volgens de door de moeder ingeschakelde gezinscoach van het Centrum voor Jeugd en Gezin is het gedrag van [minderjarige] het gevolg van de huidige zorgregeling die tot veel onrust bij [minderjarige] leidt. Bij een zorgregeling van een lang weekend per veertien dagen zou [minderjarige] meer gebaat zijn.
De vader heeft naar voren gebracht niet op de hoogte te zijn van het problematische gedrag dat [minderjarige] , wanneer hij bij de moeder is, vertoont. Wanneer [minderjarige] bij hem is, biedt de vader [minderjarige] , wanneer [minderjarige] onrustig is, wat structuur, waarna [minderjarige] tot rust komt. De vader beaamt dat zijn opvoedstijl anders is dan die van de moeder. Hij neemt haar zeker serieus, maar doordat hij geen problemen met [minderjarige] ervaart, vindt hij dat vooral de moeder hulp bij het opvoeden van [minderjarige] behoeft.
De rechtbank is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) thans geïndiceerd is. Weliswaar is het Centrum Jeugd & Gezin Den Haag (hierna CJG) bij het gezin van [minderjarige] betrokken en zijn de ouders doorverwezen naar het traject Ouderschap Blijft. Echter, in het gezinsplan van 12 september 2017 zijn zorgen vermeld waaronder de zorg om de opvoedsituatie bij de vader waar op dit moment geen zicht op kan worden verkregen. Er is ook een wisselende opvoedsituatie bij de moeder en de vader en zij hebben voorts een moeizame communicatie.
Het onderzoek dient antwoord te geven op de vraag of de huidige regeling, waarbij [minderjarige] hoofdverblijf heeft bij de moeder en er sprake is van co-ouderschap, kan worden gehandhaafd, en zo ja, welke hulp de ouders in de opvoedsituatie behoeven alsook welke hulp de ouders behoeven om begrip voor elkaars opvoedsituatie te verkrijgen, of, wanneer blijkt dat het niet in het belang van [minderjarige] is de huidige regeling te handhaven, welke regeling dan wel in het belang van [minderjarige] gewenst is.
De rechtbank handhaaft vooralsnog de status quo en houdt de behandeling van de zaak, in afwachting van rapport en advies van de Raad aan.

Beslissing

De rechtbank:
weigert de moeder de door haar verzochte toestemming tot verhuizing;
weigert de moeder [minderjarige] aan te melden op de openbare basisschool de [naam] te [plaatsnaam] ;
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek te verrichten met het hiervoor omschreven doel en daarover aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen;
de raad kan daartoe telefonisch een eerste afspraak maken met de ouders, die te bereiken zijn via hun advocaten op de volgende telefoonnummers: 070-3899510 (advocaat moeder) en 070-7620500 (advocaat vader);
bepaalt dat de griffier een afschrift van de processtukken aan de Raad voor de Kinderbescherming zal toesturen;
houdt de behandeling aan tot
1 februari 2018 pro forma; uiterlijk op die datum dient de Raad voor de Kinderbescherming zo mogelijk zijn rapport met advies te hebben uitgebracht
aan de rechtbank met kopie aan beide ouders en hun advocaten;
bepaalt dat, ná ontvangst van het rapport en advies, de behandeling ter terechtzitting, op een nader te bepalen datum en tijdstip, zal worden voortgezet in aanwezigheid van de Raad voor de Kinderbescherming;
beveelt de griffier partijen tegen het tijdstip van de nadere behandeling ter terechtzitting ieder via de eigen advocaat op te roepen;

houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de zorgregeling aan;

Deze beschikking is gegeven door mr. H.M. Boone, kinderrechter, bijgestaan door
V. van den Hoed-Koreneef als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 oktober 2017.