In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 oktober 2017 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verkrijgen voor verhuizing met haar minderjarige kind naar [plaatsnaam]. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.A. Spek, verzocht de rechtbank om toestemming om per 1 oktober 2017 met de minderjarige te verhuizen en om de minderjarige aan te melden op de basisschool in [plaatsnaam]. De vader, vertegenwoordigd door mr. M.N.G.N.H. Brech, voerde verweer tegen dit verzoek en stelde dat de verhuizing niet in het belang van het kind zou zijn. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 15 september 2017, waarbij beide ouders aanwezig waren.
De rechtbank overwoog dat de moeder belang heeft bij de verhuizing om een betere woonomgeving en werkgelegenheid te creëren, maar dat het belang van de minderjarige om in de huidige zorgregeling te blijven en in de vertrouwde omgeving te blijven wonen zwaarder weegt. De rechtbank concludeerde dat de verhuizing niet noodzakelijk was en dat de huidige zorgregeling, waarbij de minderjarige bij de moeder woont en regelmatig contact heeft met de vader, in het belang van het kind is. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor verhuizing afgewezen en ook het verzoek om de minderjarige aan te melden op de basisschool in [plaatsnaam].
Daarnaast heeft de rechtbank besloten dat er een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming moet plaatsvinden om de opvoedsituatie van de minderjarige te beoordelen. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden tot 1 februari 2018, in afwachting van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming.