ECLI:NL:RBDHA:2017:11963

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 oktober 2017
Publicatiedatum
20 oktober 2017
Zaaknummer
17_2777 IBPVV
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zelfstandigenaftrek en urencriterium in belastingzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 oktober 2017 uitspraak gedaan in een belastingkwestie tussen eiseres, een ondernemer die een cateringservice exploiteert, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2009, waarbij de zelfstandigenaftrek, startersaftrek en MKB-winstvrijstelling waren gecorrigeerd. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij voldeed aan het urencriterium van 1.225 uren, wat essentieel is voor het verkrijgen van deze aftrekken. Eiseres had een achteraf opgesteld urenoverzicht overgelegd, maar de rechtbank vond dit onvoldoende gespecificeerd en verifieerbaar. De rechtbank concludeerde dat de navorderingsaanslag terecht was opgelegd en verklaarde het beroep ongegrond.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de lange duur van de procedure aanleiding gaf tot een vergoeding van immateriële schade aan eiseres, vastgesteld op € 1.000. De rechtbank stelde vast dat de redelijke termijn was overschreden, en dat de overschrijding geheel voor rekening van de verweerder kwam. De uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan het urencriterium voor ondernemers en de noodzaak van een deugdelijke administratie.

De rechtbank heeft de verweerder ook veroordeeld tot vergoeding van het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 17/2777
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres(gemachtigde: [gemachtigde]),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 9 maart 2017 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres voor het jaar 2009 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de daarbij bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2017.
Namens eiseres is verschenen de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A] en [persoon B].

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade van eiseres ten bedrage van € 1.000;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden.

Overwegingen

1. Eiseres drijft vanaf 1 april 2008 onder de naam [naam onderneming] een onderneming (de onderneming). De activiteiten van de onderneming bestaan uit een cateringservice.
2. Met de onderneming is gedurende het jaar 2009 een omzet behaald van € 4.600. Na aftrek van gemaakte kosten is een winst van € 1.374 gerealiseerd. In haar aangifte IB/PVV heeft eiseres ten aanzien van de onderneming het volgende opgenomen:
Winst uit onderneming voor ondernemersaftrek € 1.374
Zelfstandigenaftrek € 9.251
Startersaftrek € 2.070
MKB-winstvrijstelling € 1.044
Belastbare winst € 8.903 negatief
3. Op 4 juni 2014 is door verweerder een boekenonderzoek ingesteld bij de onderneming. De conclusie van dit onderzoek luidt, voor zover hier van belang, dat niet aannemelijk is dat in 2009 aan het urencriterium is voldaan.
4. Bij het opleggen van de navorderingsaanslag heeft verweerder de in aanmerking genomen zelfstandigenaftrek, startersaftrek en MKB-winstvrijstelling gecorrigeerd.
5. In geschil is of verweerder bij het opleggen van de navorderingsaanslag de zelfstandigenaftrek, de startersaftrek en MKB-winstvrijstelling terecht buiten aanmerking heeft gelaten. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiseres heeft voldaan aan het urencriterium.
6. Ingevolge de artikelen 3.76 en 3.79a van de Wet IB 2001 gelden, voor zover hier van belang, de zelfstandigenaftrek, de startersaftrek en de MKB-winstvrijstelling voor de ondernemer die gedurende het kalenderjaar ten minste 1.225 uren aan zijn onderneming besteedt (het urencriterium). De bewijslast dat aan het urencriterium is voldaan rust op eiseres.
7. Eiseres stelt in 2009 1.490 uren aan haar onderneming te hebben besteed. Daartoe heeft zij een achteraf opgesteld urenoverzicht overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres er daarmee niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat zij in 2009 aan het urencriterium heeft voldaan. Het urenoverzicht is daartoe te globaal, onvoldoende gespecificeerd en bij afwezigheid van een administratie onvoldoende verifieerbaar. Dat de administratie van eiseres door waterschade deels verloren is gegaan en deels in het buitenland is opgeslagen komt voor rekening en risico van eiseres.
8. Verweerder heeft voor de motivering van de uitspraak op bezwaar verwezen naar het op 22 mei 2015 aan eiseres verzonden voornemen om het bezwaar af te wijzen. Uit deze brief blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende waarom het bezwaar van eiseres is afgewezen. Van een motiveringsgebrek of van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel dan wel strijd met enig ander beginsel van behoorlijk bestuur acht de rechtbank geen sprake.
9. Tegen de in rekening gebrachte heffingsrente heeft eiseres geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de heffingsrente naar een onjuist bedrag of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is gebracht.
10. Eiseres heeft zich nog beklaagd over de lange duur van de onderhavige procedure. De rechtbank merkt deze klacht aan als een verzoek om vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn. Voor een uitspraak in eerste aanleg heeft te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn is geschied, indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen, uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Daarbij geldt dat de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren. De termijn vangt aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt. Indien de redelijke termijn is overschreden, dient als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief te worden gehanteerd van € 500 per halfjaar dat die termijn is overschreden, waarbij ter bepaling van de totale vergoeding de geconstateerde overschrijding naar boven wordt afgerond.
11. De bezwaarfase heeft geduurd van 15 januari 2015 tot en met 9 maart 2017. De beroepsfase is aangevangen op 19 april 2017 (datum ontvangst beroepschrift) en eindigt op de dag van deze uitspraak, zijnde 19 oktober 2017. Vanaf de aanvangsdatum 15 januari 2015 tot aan de uitspraak van de rechtbank zijn 2 jaar en ruim 9 maanden verstreken. Dit is een overschrijding van de redelijke termijn van, naar boven afgerond, 1 jaar.
12. Gelet op de duur van de bezwaarfase respectievelijk de beroepsfase komt de overschrijding van de redelijke termijn geheel voor rekening van verweerder. De rechtbank wijst het verzoek van eiseres om vergoeding van immateriële schade toe en stelt de door eiseres geleden immateriële schade vast op een bedrag van € 1.000 (2 x € 500).
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2009 naar een juist bedrag is opgelegd en is het beroep ongegrond verklaard.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.