ECLI:NL:RBDHA:2017:11925

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 oktober 2017
Publicatiedatum
19 oktober 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 6555
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake aanvraag Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) voor taxichauffeur na strafbare feiten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 19 oktober 2017 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot de afwijzing van een aanvraag voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De verzoeker, een taxichauffeur, had zijn aanvraag voor een VOG afgewezen gekregen omdat hij binnen de geldende terugkijkperiode van vijf jaar was veroordeeld voor vier strafbare feiten. De voorzieningenrechter oordeelde dat, hoewel de afwijzing op basis van het objectieve criterium gerechtvaardigd leek, de omstandigheden van de verzoeker, waaronder zijn behandeling bij Centrum 45 en de verbetering van zijn situatie, mogelijk een andere uitkomst rechtvaardigden. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, waarbij het besluit van 26 juli 2017 werd geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de verzoeker.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/6555
uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 oktober 2017 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker], te [plaats], verzoeker,

(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri),
tegen

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde: mr. R. Faasse).

Procesverloop

Bij besluit van 26 juli 2017 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om verlening van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voor een chauffeurskaart bij [B.V. X] te [plaats] afgewezen.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2017. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Gelet op artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter hangende de bezwaarprocedure op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verweerder heeft de gevraagde VOG geweigerd omdat verzoeker binnen de geldende terugkijkperiode van 5 jaar in eerste aanleg is veroordeeld voor vier strafbare feiten, waarvoor een gevangenisstraf van 10 dagen en een taakstraf van 60 uren is opgelegd en indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie van taxichauffeur (het zg. objectieve criterium). De omstandigheden van het geval geven verder geen aanleiding om ondanks dat, toch tot het verlenen van een VOG over te gaan. De verstreken tijd sinds de strafbare feiten is te kort om in te schatten dat verzoeker niet opnieuw met justitie in aanraking zal komen (het zg. subjectieve criterium). Verzoeker kan zich niet vinden in de afwijzing, waarbij het geschil zich toespitst op het subjectieve criterium.
3. Voorop gesteld wordt dat bij de beoordeling van het subjectieve criterium wordt bekeken of in de omstandigheden van het geval aanleiding behoort te worden gezien om toch over te gaan tot afgifte van de gevraagde VOG ondanks dat voldaan is aan het objectieve criterium. Verweerder kijkt dan in ieder geval naar de hoeveelheid antecedenten, de strafrechtelijke afdoening daarvan en de mate van tijdsverloop sinds het laatste justitiële gegeven. Bezien wordt of de omstandigheden op zichzelf in het voordeel van de aanvrager dienen te wegen en of deze in onderlinge samenhang leiden tot de conclusie dat het belang van de aanvrager zwaarder dient te wegen dan het belang van de samenleving bij bescherming van risico.
Uit het dossier en op de zitting komt het volgende naar voren. Er is sprake van vier strafbare feiten, die zijn terug te voeren op één situatie op 21 december 2015 bij verzoeker thuis. Na een melding van geschreeuw was de politie naar het huis van verzoeker gegaan, waarbij hij in een stresstoestand werd aangetroffen. Hij was zo gespannen en boos dat hij het glas van de deur kapot had gemaakt. Verzoeker had zichzelf niet meer in de hand. Toen de politie kwam heeft verzoeker zich in die setting schuldig gemaakt aan wederspannigheid, mishandeling en bedreiging tegen de politieagenten. Er is een Pro Justitia rapport (1 maart 2016) opgemaakt waaruit blijkt dat sprake was van ptss en herbelevingsklachten en dat verzoeker op dat moment verminderd toerekeningsvatbaar was. Het recidive risico is laag ingeschat. Verzoeker is sinds 28 oktober 2016 onder behandeling van Centrum 45. Verzoeker stelt dat het inmiddels goed met hem gaat sinds de gebeurtenis van december 2015. Daarvoor ging het ook goed. Hij is al 10 jaar werkzaam als taxichauffeur en nooit met de politie in aanraking geweest. Het werk als taxichauffeur is belangrijk voor hem. Ander werk ligt gelet op zijn opleidingsniveau en ervaring niet in de rede.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat ook al zijn in beginsel op basis van jurisprudentie de omstandigheden waaronder een strafbaar feit wordt gepleegd bij de weging van het subjectieve criterium als laatste aan de orde, deze in het geval van verzoeker gelet op de overige feiten en omstandigheden mogelijk wel gewicht in de schaal kunnen leggen. Hierbij hecht de voorzieningenrechter betekenis aan de behandeling die verzoeker sindsdien ondergaat bij Centrum 45 en dat het nu goed met hem gaat.
In de bezwaarfase kunnen de verschillende feiten en omstandigheden nog eens tegen het licht worden gehouden. Daarbij kan een nadere onderbouwing van de stelling dat het goed gaat worden gegeven met stukken van Centrum 45. De hoorzitting is gepland op 7 november 2017. Hierbij valt niet uit te sluiten dat het belang van verzoeker bij verkrijging van een VOG zwaarder weegt dan het belang van samenleving.
4. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ligt een voorlopige voorziening in de rede. Evenwel kan de voorlopige voorziening niet zover gaan dat feitelijk een VOG wordt afgegeven, zoals verzocht. Of uiteindelijk een VOG wordt afgegeven komt aan de orde bij de volledige heroverweging in de bezwaarfase. De voorzieningenrechter zal het verzoek toewijzen in die zin dat het besluit wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
5. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht van € 168,00 vergoedt.
6. De voorzieningenrechter ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van verzoeker. De voorzieningenrechter begroot deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht op € 990,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 495,-, wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe.
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, in die zin dat het primaire besluit van 26 juli 2017 wordt geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan verzoeker te
vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 990,- te betalen aan
verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Belhaj, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.