Geschil14. Met betrekking tot het aanslagjaar 2013 is primair in geschil of het beroep ontvankelijk is. Indien die vraag bevestigend dient te worden beantwoord, is voor zowel 2013 als voor 2014 in geschil of de aanslagen en de verzuimboeten terecht en tot de juiste bedragen zijn vastgesteld en opgelegd.
15. Eiseres stelt met betrekking tot het jaar 2013 het volgende:
- bij brief van 8 juli 2016 heeft zij bezwaar gemaakt tegen de aanslag VPB 2013;
- de uitspraak op (pro forma) bezwaar van 8 december 2016 lijkt enkel betrekking te hebben op de VPB 2014 maar deze uitspraak op (pro forma) bezwaar ziet wel degelijk (ook) op de VPB 2013;
- de elektronisch ingediende aangifte VPB 2013 heeft een voorlopig karakter, is onder voorbehoud gedaan en is alleen ingediend om uitstel van betaling te krijgen. De aangifte kan niet worden aangemerkt als definitieve aangifte omdat de aanslag VPB 2012 nog niet onherroepelijk vaststaat hetgeen gevolgen heeft voor het aanslagjaar 2013;
- de belastbare winst moet worden vastgesteld op € 90.506.
16. Met betrekking tot het jaar 2014 stelt eiseres het volgende:
- de elektronisch ingediende aangifte VPB 2014 heeft een voorlopig karakter, is onder voorbehoud gedaan en is alleen ingediend om uitstel van betaling te krijgen. De aangifte kan niet worden aangemerkt als definitieve aangifte omdat de aanslag VPB 2012 nog niet onherroepelijk vaststaat hetgeen gevolgen heeft voor het aanslagjaar 2014;
- de belastbare winst moet worden vastgesteld op € 81.904;
- er is terecht gedoteerd aan een voorziening voor oninbare (dubieuze) debiteuren. Eiseres beroept zich daarbij mede op het vertrouwensbeginsel.
17. Ter zitting heeft eiseres desgevraagd verklaard dat de opgelegde verzuimboeten gematigd dienen te worden wegens de omstandigheid dat eiseres geen aangiften VPB 2013 en 2014 kon doen omdat de aanslag VPB 2012 nog niet onherroepelijk vaststond.
18. Verweerder neemt primair het standpunt in dat het beroep tegen de aanslag VPB 2013 niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Verweerder betwist dat eiseres bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslag VPB 2013 en de verzuimboete. Verweerder heeft geen bezwaarschrift tegen de aanslag VPB 2013 ontvangen en heeft om die reden ook geen uitspraak op bezwaar gedaan. Verweerder stelt zich subsidiair op het standpunt dat de aanslag niet te hoog is vastgesteld gelet op het belastbaar bedrag zoals opgenomen in de onder 10 vermelde aangifte VPB 2013 en het in beroep ingenomen standpunt over de hoogte van het belastbare bedrag. De ambtshalve aanslag is immers vastgesteld op een lager belastbaar bedrag dan eiseres thans beoogt. Voorts stelt verweerder subsidiair dat de verzuimboete terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd.
Met betrekking tot het jaar 2014 stelt verweerder dat de aanslag niet te hoog is vastgesteld en dat de verzuimboete niet tot een te hoog bedrag is opgelegd. Eiseres heeft niet de vereiste aangifte gedaan, zodat sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast. De aanslag is gebaseerd op een redelijke schatting van de belastbare winst en eiseres heeft daartegen niet doen blijken dat de aanslag VPB 2014 tot een te hoog bedrag is vastgesteld, aldus verweerder.
Beoordeling van het geschil
2013
19. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Het standpunt van eiseres dat de ‘uitspraak op pro forma bezwaar’ VPB 2014 ook ziet op 2013 - al dan niet impliciet - volgt de rechtbank niet. Uit de onder 12 geciteerde tekst blijkt duidelijk dat de beslissing alleen ziet op de aanslag VPB 2014. Dat verweerder in de uitspraak op bezwaar vermeldt dat eiseres de aangiften 2013 en 2014 elektronisch heeft ingediend maakt dit niet anders. Het beroep is ook niet op te vatten als gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit als bedoeld in artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht omdat eiseres verweerder niet schriftelijk in gebreke heeft gesteld. Het beroep is gelet op het voorgaande niet-ontvankelijk.
20. Aangezien niet in geschil is dat eiseres niet tijdig de aangifte VPB 2014 heeft ingediend, staat daarmee vast dat zij de vereiste aangifte niet heeft gedaan. Dit brengt mee dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard en dat de aanslag geacht wordt juist te zijn, tenzij eiseres overtuigend aantoont dat deze tot een te hoog bedrag is vastgesteld. De omkering en verzwaring van de bewijslast laat evenwel onverlet dat verweerder gehouden is bij het ambtshalve vaststellen van de aanslag uit te gaan van een redelijke schatting van de winst van eiseres. Verweerder heeft in dat kader aangevoerd dat de ambtshalve aanslag is vastgesteld aan de hand van de omzetgegevens (€ 541.452) zoals die blijken uit de aangiften omzetbelasting van eiseres, de herrekende voorbelasting in de aangiften omzetbelasting (de daaruit afgeleide inkoopkosten € 105.719) en de loongegevens (€ 189.701) uit de aangiften loonheffingen. Voorts is rekening gehouden met € 121.032 aan kosten, zodat de aanslag is vastgesteld op een belastbare winst en een belastbaar bedrag van € 125.000. Daarmee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank een redelijke schatting gemaakt. Eiseres heeft daartegenover niet doen blijken dat de aanslag te hoog is vastgesteld. In het bijzonder niet, nu eiseres een hogere kostenaftrek niet heeft onderbouwd en wisselende bedragen vermeldt in de door haar ingediende aangifte VPB 2014 en in beroep ten aanzien van
bijvoorbeeld de omvang van de omzet en de post debiteuren.
21. Nu eiseres na daartoe te zijn aangemaand de vereiste aangifte 2014 niet heeft gedaan, is aan haar terecht een verzuimboete opgelegd. Dat de aanslag voor het jaar 2012 nog niet onherroepelijk vaststond, maakt niet dat sprake is van afwezigheid van alle schuld op grond waarvan de boete zou moeten komen te vervallen. Niet gebleken is dat eiseres daardoor in de onmogelijkheid verkeerde om voor het onderhavige jaar aangifte VPB te doen. Verweerder heeft op grond van artikel 67a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een verzuimboete opgelegd van € 5.278 vanwege stelselmatig verzuim, aangezien eiseres vanaf het oprichtingsjaar 2007 tot en met het jaar 2014, met uitzondering van het jaar 2010, geen, dan wel niet tijdig aangifte heeft gedaan. Nu eiseres niet heeft weersproken dat sprake is van een stelselmatig verzuim heeft verweerder, mede gelet op § 21, zesde lid, onderdeel b, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst, de verzuimboete naar het juiste bedrag opgelegd. De rechtbank acht de boete, gelet op de aard van de overtreding en de omstandigheden van het geval, passend en geboden.
22. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep met betrekking tot de aanslag
VPB 2013 niet-ontvankelijk en het beroep met betrekking tot de aanslag VPB 2014 ongegrond te worden verklaard.
23. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.