Overwegingen
1. Eiser is van Eritrese nationaliteit. Hij stelt te zijn geboren op [geboortedatum] . Zijn toegekende geboortedatum is [geboortedatum 2] . Eiser heeft op 21 maart 2017 een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in Nederland ingediend.
2. Uit Eurodac is gebleken dat eiser de buitengrens van de lidstaten die gebonden zijn aan de Verordening (EU) nr. 603/2013 (Eurodacverordening) op 6 oktober 2016 op illegale wijze heeft overschreden via Italië en dat eiser op 11 december en 12 december 2016 in België een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend.
Uit dactyloscopsich onderzoek op grond van artikel 34 van de Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening), door de Nederlandse liaison in België, is naar voren gekomen dat eiser zijn asielverzoek in België heeft ingediend onder de personalia: [naam 2] , geboren op [geboortedatum 3] , van Eritrese nationaliteit. Verder is gebleken dat de Dienst Voogdij in België op 16 december 2016 een leeftijdsonderzoek heeft laten uitvoeren. Uit dit onderzoek blijkt dat eiser ten tijde van zijn asielaanvraag in België 20,6 jaar oud was, met een standaarddeviatie van twee jaar. Daarop is eiser de geboortedatum van [geboortedatum 4] toegekend.
Op 28 december 2016 hebben de Belgische autoriteiten Italië gevraagd eiser terug te nemen op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening. Italië heeft op dit verzoek niet gereageerd en daarmee staat de verantwoordelijk van Italië vast.
De Nederlandse autoriteiten hebben Italië op 13 april 2017 gevraagd om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening. Italië heeft niet tijdig op dit verzoek gereageerd, zodat sinds 14 mei 2017 de verantwoordelijkheid van Italië vast staat.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat verweerder Italië daarvoor verantwoordelijk acht. In wat eiser heeft aangevoerd ziet verweerder geen om op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken.
4. Eiser voert aan dat hij minderjarig is en dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van het in België uitgevoerde leeftijdsonderzoek. Omdat slechts sprake is van een fictief claimakkoord, staat volgens eiser niet vast dat zijn asielaanvraag in Italië conform de internationale wetgeving en regelgeving zal worden behandeld. Verder kan ten aanzien van Italië niet worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Er is sprake van systeemfouten in de Italiaanse asielprocedure en in de opvangvoorzieningen en dit leidt tot handelingen in strijd met artikel 4 van het Handvest van de Europese Unie (Handvest) en artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). In dat kader heeft eiser verwezen naar een rapport van de Schweizerische Flüchtelingshilfe (SFH) van augustus 2016, een World Report 2017-European Union van Human Rights Watch (HRW), een rapport van maart 2016 van Artsen zonder Grenzen “Out of sight: Asylum seeker en refugees in Italy” en een Country Report Italy van februari 2017 van de Asylum Information Database (AIDA). Eiser betwist dat er kan worden geklaagd bij de Italiaanse autoriteiten. Doordat hij het risico loopt door Italië uitgezet te worden is er ook sprake van schending van het (indirect) refoulement verbod. Verder voert eiser aan dat hij medische behandeling nodig heeft vanwege zijn mentale gesteldheid. Daarom dienen de Nederlandse autoriteiten de aanvraag van eiser op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder uit mogen gaan van het door de Belgische autoriteiten uitgevoerde leeftijdsonderzoek. De rechtbank vindt hiervoor steun in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 juli 2017 (ECI:NL:RVS:2017:1596). Eiser heeft geen punten van twijfel aangedragen op grond waarvan zou moeten worden geconcludeerd dat het leeftijdsonderzoek in België niet zorgvuldig is uitgevoerd. Daarom was er voor verweerder geen aanleiding om het leeftijdsonderzoek in België op te vragen of zelf een leeftijdsonderzoek te doen. Verweerder is daarom terecht van eisers meerderjarigheid uitgegaan.
6. De Italiaanse autoriteiten hebben de claim van Nederland middels een fictief claimakkoord op 14 mei 2017 geaccepteerd. Dit betekent dat Italië in beginsel verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de in Nederland ingediende asielaanvraag.
7. In zijn algemeenheid mag verweerder ervan uitgaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen tegenover eiser nakomt. Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Italië dit niet doet.
8. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat Italië zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen en dat bij terugkeer een situatie zal ontstaan die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in verschillende arresten (zie onder meer het arrest van 26 november 2015 in de zaak J.A. en anderen tegen Nederland, nr. 21459/14, en van 9 juni 2016 in de zaak S.M.H. tegen Nederland, nr. 5868/13) geoordeeld dat de structuur van en de algehele omstandigheden in het Italiaanse opvangsysteem niet zodanig zijn dat overdracht aan dat land zonder meer leidt tot een met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest strijdige situatie. Er zijn weliswaar tekortkomingen in de opvangvoorzieningen en de mogelijkheid tot het effectief gebruik maken van rechtsmiddelen en de aanwezige rechtsbescherming, maar deze zijn niet zo ernstig dat deze aan de overdracht van asielzoekers aan Italië in de weg moeten staan. Dit is ook de bestendige lijn van de Nederlandse jurisprudentie. De Afdeling (zie onder meer de uitspraken van 16 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:73) en 7 april 2017 (ECLI:NL:RVS: 2017:971) heeft reeds geoordeeld dat ten aanzien van Italië nog steeds kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De inhoud van de rapporten waarnaar eiser heeft verwezen, bieden geen grond voor het oordeel dat ten aanzien van Italië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Verweerder heeft, onder verwijzing naar het arrest van het EHRM in de zaak K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk van 2 december 2008 (zaaknummer 32733/08, JV 2009/41), terecht overwogen dat eiser zich over eventuele problemen dient te beklagen bij de desbetreffende autoriteiten in Italië. Er is niet gebleken dat dit voor eiser niet mogelijk is.
9. Aangaande eisers vrees voor indirect refoulement door de Italiaanse autoriteiten heeft verweerder terecht overwogen dat de Italiaanse autoriteiten door middel van het claimakkoord hebben gegarandeerd eisers verzoek om internationale bescherming in behandeling te nemen, zoals bedoeld in artikel 2, aanhef en onder d, van de Dublinverordening. Niet is gebleken dat de Italiaanse autoriteiten de aanvraag van eiser niet zorgvuldig zullen behandelen en daarbij geen rekening zullen houden met het verbod op refoulement.
10. Er is verder niet gebleken van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht van eiser aan Italië van een onevenredige hardheid getuigt. Eiser heeft zijn gestelde mentale klachten niet aannemelijk gemaakt. Daarom zijn er geen feiten of omstandigheden die maken dat Nederland de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich moet trekken.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.