ECLI:NL:RBDHA:2017:11866

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 september 2017
Publicatiedatum
18 oktober 2017
Zaaknummer
NL17.7344
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en verzoek voorlopige voorziening in het kader van Dublin-regeling

Op 14 september 2017 heeft de Rechtbank Den Haag een mondelinge uitspraak gedaan in de zaak van een eiser met de Afghaanse nationaliteit, die een asielaanvraag had ingediend. De rechtbank behandelde de zaak onder zaaknummer NL17.7344, waarbij de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie als verweerder optrad. De eiser had eerder asiel aangevraagd in Noorwegen, Italië en Duitsland, en Nederland had een verzoek om terugname bij Duitsland ingediend, dat op 22 juni 2017 was aanvaard. De rechtbank oordeelde dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag van de eiser, en dat het betoog van de eiser dat Italië verantwoordelijk was, niet slaagde. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet nakwam en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de overdracht naar Duitsland onevenredig hard zouden maken. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door rechter J.J.P. Bosman, in aanwezigheid van griffier C.E.B. Davis, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.7344 en NL.17.7345

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. A.M.H.C. Verwiel),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

Procesverloop

Bij besluit van 21 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.7345, plaatsgevonden op 14 september 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer A. Hairan.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Afghaanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] 1982. Eiser heeft op 14 april 2017 een asielaanvraag ingediend. Gebleken is dat eiser eerder asiel heeft aangevraagd in Noorwegen op 1 november 2015, in Italië op 6 juni 2016 en in Duitsland op 17 januari 2017. Na claimverzoeken aan Noorwegen en Italië, heeft Nederland uiteindelijk bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek op 22 juni 2017 aanvaard.
2. Eisers betoog dat niet Duitsland, maar Italië verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van zijn asielaanvraag, slaagt niet. Italië heeft eiser eerder overgedragen aan Noorwegen, waar hij zijn eerste asielaanvraag heeft ingediend, maar tussentijds heeft eiser in Duitsland een derde asielaanvraag ingediend. Met het claimakkoord heeft Duitsland aangegeven zelf het asielverzoek van eiser inhoudelijk te behandelen. Dat er contact tussen de verschillende landen is geweest doet hieraan niet af.
3. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat Duitsland jegens eiser zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en dat hij een reëel risico loopt op een behandeling zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (Handvest) dan wel artikel 3 van het EVRM
.Niet gebleken is dat er sprake is van zodanige tekortkomingen dat niet meer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
4. Eiser heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat sprake is van zodanige bijzondere, individuele omstandigheden dat de overdracht naar Duitsland van onevenredige hardheid getuigt en Nederland de behandeling aan zich had moeten houden.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Nu het beroep ongegrond is verklaard zal het verzoek om een voorlopige voorziening worden afgewezen
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. C.E.B. Davis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 september 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel