In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 mei 2017 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen de vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.E.M. Beijersbergen, en de man, vertegenwoordigd door mr. H.H.M. de Vries-Veringa. De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder verzoekschriften en pleitnotities, en heeft beide partijen ter zitting gehoord. De vrouw heeft verzocht om echtscheiding met nevenvoorzieningen, waaronder partneralimentatie en verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De man heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de vrouw en heeft zelf een subsidiair verzoek gedaan om de scheiding van tafel en bed uit te spreken.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft het primaire verzoek tot echtscheiding toegewezen. De rechtbank heeft vervolgens de partneralimentatie vastgesteld op € 1.906,-- bruto per maand, rekening houdend met de financiële situatie van de man en de behoefte van de vrouw. De rechtbank heeft ook bepaald dat de man informatie moet verschaffen over zijn pensioenopbouw, waarna verevening conform de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding zal plaatsvinden.
Wat betreft de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap heeft de rechtbank de waarde van diverse onroerende zaken, bankrekeningen, inboedel en kunstvoorwerpen vastgesteld. De rechtbank heeft bepaald dat de echtgenoten gelijkelijk moeten worden bedeeld en heeft de verdeling van de activa en passiva geregeld. De rechtbank heeft de verkoop van bepaalde onroerende zaken en kunstvoorwerpen gelast, met de opbrengst die tussen de partijen moet worden verdeeld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de uitspraak van de echtscheiding.