ECLI:NL:RBDHA:2017:11692

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 oktober 2017
Publicatiedatum
13 oktober 2017
Zaaknummer
C/09/537811/ FT RK 17/1466 en C/09/537812/ FT RK 17/1467
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling en bevel tot medewerking aan schuldregeling op basis van artikel 287a Faillissementswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 oktober 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling en een verzoek tot het bevelen van medewerking aan een aangeboden schuldregeling. Verzoeker, eigenaar van een onroerende zaak, wilde zijn woning aan zijn kinderen schenken en had een totale schuld van € 33.859,74 aan zeven schuldeisers. De vordering van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder in deze zaak, bedroeg € 17.335,07, wat 51,20% van de totale schuldenlast vertegenwoordigde. Verzoeker had een schuldregeling aangeboden die door de meeste schuldeisers was aanvaard, maar niet door de Sociale Verzekeringsbank, die weigerde mee te werken aan de regeling op basis van vermeende fraude door verzoeker.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker niet in een problematische schuldenlast verkeert, aangezien hij eigenaar is van een woning op Curaçao met een marktwaarde van tussen de € 25.000 en € 30.000. De rechtbank concludeerde dat verzoeker in staat is om zijn schulden te betalen door de woning te verkopen, en dat zijn voornemen om de woning aan zijn kinderen te schenken aantoont dat hij niet bereid is zich in te spannen om baten voor de boedel te verwerven. Daarom heeft de rechtbank beide verzoeken afgewezen.

De beslissing houdt in dat het verzoek om een bevel op basis van artikel 287a eerste lid Faillissementswet wordt afgewezen, evenals het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Verzoeker kan binnen acht dagen na de uitspraak in hoger beroep komen, uitsluitend via een advocaat.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team insolventies – enkelvoudige kamer
rekestnummers: C/09/537811/ FT RK 17/1466
C/09/537812/ FT RK 17/1467
vonnis van 4 oktober 2017
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [adres],
[postcode en woonplaats],
verzoeker,
tegen
Sociale Verzekeringsbank,
gevestigd te Leiden,
verweerder.

1.De procedure

1.1
Op 9 augustus 2017 is door verzoeker tegelijk met het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling een verzoek ingediend tot het bevelen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet (Fw).
1.2
Ter terechtzitting van 20 september 2017 is verzoeker hierover gehoord.
1.3
Verweerder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen ter terechtzitting.
1.4
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
2.1
Verzoeker heeft blijkens de verklaring ex artikel 285 lid 1 onder a Fw een totale schuld van € 33.859,74 aan 7 schuldeisers.
2.2
De vordering van verweerder op verzoeker bedraagt € 17.335,07, zijnde 51,20 % van de totale schuldenlast.
2.3.
Namens verzoeker is door de gemeente [X] een schuldregeling aangeboden, inhoudende dat aan preferente en concurrente schuldeisers een uitkering wordt gedaan van respectievelijk 7,17 % en 3,58 % tegen finale kwijting van het restant van hun vorderingen.
2.4
De aangeboden schuldregeling is, behoudens door verweerder, door de andere schuldeisers aanvaard.

3.Standpunt van de partijen

3.1
Verzoeker stelt dat verweerder in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot een weigering van de medewerking aan de schuldregeling die hij heeft aangeboden, nu de andere schuldeisers wel hebben ingestemd met de aangeboden schuldregeling.
3.2
Verweerder is niet ter terechtzitting verschenen en heeft ook geen schriftelijk verweer gevoerd. Wel blijkt uit de bij het verzoekschrift gevoegde correspondentie dat verweerder het volgende aan zijn weigering ten grondslag heeft gelegd. De vordering van verweerder is ontstaan doordat verzoeker onroerend goed in het buitenland heeft verzwegen en hierdoor een teveel aan AIO-aanvulling door verweerder is uitbetaald. Verweerder heeft derhalve deze aanvulling teruggevorderd. Verweerder wil niet meewerken aan het voorstel nu de vordering is ontstaan als het gevolg van fraude of ander verwijtbaar gedrag.

4.De beoordeling

4.1
De rechtbank stelt voorop dat de door verzoeker verzochte regelingen - zowel het bevel om schuldeiseres te dwingen mee te werken aan de door hem aangeboden schuldenregeling als de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling - is bedoeld voor schuldenaren die zich in de situatie bevinden dat zij niet kunnen voortgaan met het betalen van hun schulden. Anders geformuleerd: zij dienen in een problematische schuldenlast te verkeren. Dit is vastgelegd in artikel 288 lid 1 aanhef en sub a van de Faillissementswet.
4.2
Uit de in het geding gebrachte stukken maakt de rechtbank op dat verzoeker eigenaar is van een woning op Curaçao. Ter zitting heeft verzoeker erkend dat de woning op zijn naam staat en dat hij eigenaar is. Hij is echter van plan deze woning aan zijn kinderen te schenken. Uit een bij de stukken gevoegd taxatierapport van 16 mei 2017 blijkt dat deze woning een marktwaarde heeft van 60.000,- Antilliaanse guldens, hetgeen neerkomt op 25.000,- á 30.000,- euro.
4.3
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verzoeker niet in een problematische schuldenlast verkeert. Hij kan immers de woning verkopen en met de opbrengst een zeer aanzienlijk deel van zijn totale schuldenlast ter grootte van € 33.859,74 betalen. Voor zover er nog een restantschuld zou resteren kan verzoeker hiervoor een betalingsregeling treffen. Dat verzoeker de woning wenst te schenken aan zijn kinderen maakt dit niet anders. Integendeel, een dergelijk voornemen geeft er blijk van dat verzoeker niet van plan is zich tot het uiterste in te spannen om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Dit vormt - naast het ontbreken van een problematische schuldenlast - eveneens een beletsel om ten aanzien van verzoeker de schuldsaneringsregeling toe te passen.
4.3
Gelet op al het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat beide verzoeken dienen te worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een bevel op voet van artikel 287a eerste lid Faillissementswet te geven;
- wijst af het verzoek het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Gewezen door mr. W.J. Don, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 oktober 2017 in tegenwoordigheid van D.D. Vorst, griffier.
Tegen deze uitspraak kan de verzoeker gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak in hoger beroep komen, in te stellen door een verzoekschrift, uitsluitend via een advocaat in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag.
Dit is slechts mogelijk indien de verzoeker ook op dezelfde wijze hoger beroep instelt tegen de uitspraak tot afwijzing van het daarmee samenhangende verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling (art. 292 lid 3 Faillissementswet).