ECLI:NL:RBDHA:2017:11688

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2017
Publicatiedatum
13 oktober 2017
Zaaknummer
09/817041-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onherstelbaar vormverzuim bij doorzoeking van slaapkamer van verdachte leidt tot bewijsuitsluiting

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 oktober 2017 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere woninginbraken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een woninginbraak in vereniging, gepleegd op 31 december 2014, waarbij goederen zijn weggenomen uit de woning van een slachtoffer. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat de bewijsvoering met betrekking tot de aangetroffen gestolen goederen in de slaapkamer van de verdachte onrechtmatig verkregen is. Dit kwam voort uit een doorzoeking die op initiatief van de politie door een familielid van de verdachte is uitgevoerd, zonder toestemming van de verdachte zelf. De rechtbank oordeelde dat deze gang van zaken een onherstelbaar vormverzuim opleverde, wat leidde tot bewijsuitsluiting van de aangetroffen goederen en de bekennende verklaring van de verdachte met betrekking tot deze goederen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de andere tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldigingen. De rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf op die gelijk was aan de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis had doorgebracht, en een taakstraf van 100 uren.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/817041-15
Datum uitspraak: 12 oktober 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 28 september 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G.K. Schoep en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. J. van Beest, advocaat te Den Haag, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 31 december 2014 tot en met 01 januari 2015
te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning
(gelegen [adres 2] ) heeft weggenomen
- een hoofdtelefoon (merk Sennheiser) en/of
- een parelketting en/of
- een horloge (merk Storm) en/of
- een bedelarmband,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft
en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te hebben gebracht
door braak/verbreking/inklimming, te weten door zich naar die woning te
begeven en/of (vervolgens) met (een) schroevendraaier(s), althans (een) voorwerp(en) een raam van die woning open te breken en/of (vervolgens) de
woning (via dat raam) binnen te gaan;
2.
hij op of omstreeks 13 juni 2014 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening in/uit een woning (gelegen [adres 3] ) heeft weggenomen
- een hoeveelheid sieraden en/of
- een (aantal) horloge(s) en/of
- twee, althans een (aantal) laptop(s) en/of
- een fotocamera (merk Nikon) en/of filmcamera (merk Sony),
- een (aantal) spelcomputer(s) en/of computerspel(len) en/of
- ( een) harde schijf/schijven en/of
- een iPod en/of
- een hoeveelheid geld en/of
- een (aantal) zonnebril(len),
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of
zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te
hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te
hebben gebracht door gebruikmaking van een valse sleutel;
3.
hij op of omstreeks 14 november 2014 te 's-Gravenhage met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen [adres 4] ) heeft
weggenomen
- een navigatiesysteem (TomTom) en/of
- een hoofdtelefoon (Beats by dr. Dre) en/of
- twee, althans een (aantal) laptop(s) en/of
- een tablet en/of
- een spelcomputer en/of computerspel en/of
- een Rayban zonnebril en/of
- een hoeveelheid Marokkaans geld (ongeveer 500 Dirham) en/of
- een geldbedrag (ongeveer 1.000 euro) en/of
- een hoeveelheid (gouden) oorbellen en/of
- een horloge en/of
- een paar schoenen,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4] , in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, zulks na zich de toegang
tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en/of de/het weg te nemen
goed(eren) onder zijn bereik te hebben gebracht door zich naar die woning te
begeven en/of (vervolgens) (met een breekvoorwerp) de schuifpui van die
woning te verbreken/open te breken;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 14 november 2014 tot en met 3 januari 2015
te 's-Gravenhage, althans in Nederland,
- een navigatiesysteem (TomTom) en/of
- een hoofdtelefoon (Beats by dr. Dre)
heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij
ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dat navigatiesysteem
en/of die hoofdtelefoon wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden,
dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.

3. Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
Verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan drie woninginbraken, waarvan één feit (feit 3) subsidiair ten laste is gelegd als heling.
Ter discussie staat onder meer of sprake is geweest van een vormverzuim bij de gang van zaken die heeft geleid tot het aantreffen van gestolen goederen in de slaapkamer van verdachte, en zo ja, of dat moet leiden tot bewijsuitsluiting.
Uit het dossier kan - kort samengevat en voor zover hier van belang - het volgende worden opgemaakt:
[slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan van diefstal uit zijn woning aan de [adres 2] te Den Haag van de in de tenlastelegging onder feit 1 genoemde goederen. Nadat hij zijn woning in de middag van 31 december 2014 deugdelijk afgesloten had achtergelaten, heeft hij bij terugkomst op 1 januari 2015 bemerkt dat het raam aan de achterzijde openstond, dat de woning was doorzocht en dat de genoemde goederen waren gestolen. Voorts heeft hij in zijn tuin aan de achterzijde een paspoort aangetroffen. [2] Dit paspoort bleek op naam te staan van verdachte. [3] Naar aanleiding hiervan heeft de officier van justitie toestemming gegeven verdachte buiten heterdaad aan te houden en heeft de hulpofficier van justitie op 3 januari 2016 machtiging verleend om de woning van verdachte zonder diens toestemming binnen te treden ten behoeve van diens aanhouding en de inbeslagneming van zijn mobiele telefoon. De politie heeft vervolgens in de ochtend van 3 januari 2016 de woning van verdachte betreden, verdachte aangehouden en diens telefoon in beslag genomen. In de woning was op dat moment tevens een zus van verdachte in nachtkleding aanwezig, die uit zichzelf verklaarde aan het onderzoek te willen meewerken omdat ze het vreselijk vond dat haar broer van diefstal werd verdacht. Later die dag heeft de politie telefonisch contact met genoemde zus opgenomen en gevraagd of zij er bezwaar tegen had om op de kamer van verdachte te kijken en, als er goederen zouden liggen die mogelijk van diefstal afkomstig zouden zijn, die goederen dan aan de politie af te geven. De zus gaf aan dat wel te willen doen. Tien minuten later berichtte de zus aan de politie dat zij spullen onder de kast van verdachte had gevonden die niet van hem waren. De politie is vervolgens naar de woning gegaan, alwaar de zus aan de politie vroeg om binnen te komen en aan de politie twee schoenendozen overhandigde. Onderzoek naar de inhoud van de schoenendozen wees uit dat zich daarin goederen bevonden afkomstig van de inbraken genoemd onder feiten 2 en 3 van de dagvaarding. Na confrontatie met de vondst van deze spullen in zijn kamer heeft verdachte ten aanzien van de feiten 1 en 2 een bekennende verklaring afgelegd. Over de in feit 1 tenlastegelegde inbraak heeft de verdachte onder meer verklaard dat hij de inbraak heeft gedaan op 31 december rond 11 uur ’s avonds, dat hij niet alleen was, dat hij is binnengekomen via de achterkant, dat ze het raam hadden opengemaakt met twee schroevendraaiers en dat hij bij het vluchten in de haast zijn paspoort is verloren. [4]
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden met dien verstande dat verdachte zich onder feit 3 niet schuldig heeft gemaakt aan de woninginbraak (primair), maar aan heling (subsidiair).
Met betrekking tot de aangetroffen gestolen goederen in de kamer van verdachte heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat geen aanleiding bestaat voor bewijsuitsluiting. Daartoe is primair aangevoerd dat geen sprake is van een vormverzuim, aangezien geen strafvorderlijk voorschrift is overschreden. De politie had ook zelf zoekend mogen rondkijken in de kamer van verdachte. De politie mocht ervan uitgaan dat genoemde zus op dat adres woonde en toestemming mocht geven en beschikte daarnaast nog over de machtiging tot binnentreden ter aanhouding en inbeslagneming die in de ochtend van 3 januari 2016 was afgegeven. Subsidiair heeft de officier van justitie aangevoerd dat geen sprake is van een aanzienlijke schending van een belangrijk strafvorderlijk voorschrift.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de drie tenlastegelegde feiten en heeft hiertoe aangevoerd dat het aantreffen van de gestolen goederen in de kamer van verdachte en zijn hierop volgende bekennende verklaringen moeten worden uitgesloten van het bewijs. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat de zus van verdachte zonder toestemming van verdachte of de eigenaar van de woning de kamer van verdachte heeft doorzocht op verzoek van de politie. Bij deze doorzoeking heeft de zus van verdachte twee schoenendozen aangetroffen, waarin zich meerdere van diefstal afkomstige goederen bevonden, en deze aan de politie overgedragen. Deze gang van zaken is onrechtmatig. Het huisrecht van verdachte is hierdoor geschonden. Zonder deze zoeking waren de goederen niet aangetroffen, was de link met de inbraken niet gelegd en had verdachte niet bekend. Bovendien heeft deze handelswijze voor spanningen in de familie gezorgd. Verdachte is hiermee dan ook in zijn belangen geschaad.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Rechtmatigheid van het verkregen bewijs
Ingevolge artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan de rechtbank, indien blijkt dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en de rechtsgevolgen hiervan niet uit de wet blijken, bepalen dat de resultaten van het onderzoek die door het verzuim zijn verkregen, niet mogen bijdragen aan het bewijs van de tenlastegelegde feiten. Bewijsuitsluiting kan slechts aan de orde komen indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen en komt in aanmerking indien door de onrechtmatige bewijsvergaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden.
De eerste vraag die thans voorligt, is de vraag of sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval.
Uit de hierboven beschreven gang van zaken maakt de rechtbank op dat de zus van verdachte op initiatief van de politie de slaapkamer van verdachte heeft doorzocht - overigens zonder dat zij daarbij op haar verschoningsrecht is gewezen -, waarna de politie de bij die gelegenheid gevonden goederen in beslag heeft genomen. Dat de vondst van de goederen het resultaat is geweest van een doorzoeking en niet slechts van zoekend rondkijken, kan worden opgemaakt uit de omstandigheid dat de goederen zijn aangetroffen in twee schoenendozen die zich onder een kast bevonden. Aangezien deze doorzoeking op initiatief van de politie heeft plaatsgevonden, kan de politie zich niet verschuilen achter het feit dat de zus van verdachte dit heeft gedaan, maar moet dit handelen aan de politie worden toegerekend. Nu het om de slaapkamer van verdachte ging, kon alleen verdachte - en niet diens zus, ongeacht of zij ook op dat adres woonde - toestemming geven voor deze doorzoeking. Deze toestemming ontbrak. Een dergelijke doorzoeking van een woning zonder toestemming van de bewoner mag alleen geschieden door de rechter-commissaris (artikel 110 Sv), dan wel onder omstandigheden door een (hulp)officier van justitie, voorzien van een machtiging van de rechter-commissaris (artikel 97 Sv). Hieraan is niet voldaan, zodat sprake is van een vormverzuim, dat niet kan worden hersteld.
Bij de beoordeling of en zo ja welk rechtsgevolg moet worden toegepast, dient de rechtbank ingevolge artikel 359a, tweede lid, Sv rekening te houden met het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
De genoemde voorschriften ter zake van een doorzoeking zijn aan te merken als belangrijke strafvorderlijke voorschriften. Een doorzoeking van een woning zonder toestemming van de bewoner levert een vergaande inbreuk op van diens persoonlijke levenssfeer, reden waarom de wetgever hiervoor procedurele regels heeft vastgesteld en heeft bepaald dat dit niet zonder (de machtiging van) de rechter-commissaris kan plaatsvinden. Deze belangrijke strafvorderlijke voorschriften zijn door de handelswijze van de politie in aanzienlijke mate geschonden. De doorzoeking door de zus van verdachte op initiatief van de politie heeft niet alleen plaatsgevonden zonder toestemming van verdachte en zonder voorafgaande toetsing door de rechter-commissaris, maar ook zonder toezicht op de uitvoering daarvan door de rechter-commissaris of door een (hulp)officier van justitie en zonder dat de gang van zaken tijdens de doorzoeking is vastgelegd in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, zodat dit niet door de rechtbank valt te toetsen. Hierdoor is niet alleen een vergaande inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van verdachte, maar is eveneens het recht van verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) geschonden. Gelet op de hierboven genoemde belangen die de geschonden voorschriften dienen, de ernst van het verzuim en de omstandigheden waaronder het verzuim is begaan, en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt, is de rechtbank van oordeel dat het bewijsmateriaal dat door de onrechtmatige doorzoeking is verkregen moet worden uitgesloten van het bewijs.
De rechtbank zal het aantreffen van de gestolen goederen in de kamer van verdachte uitsluiten van het bewijs, nu dit een rechtstreeks gevolg is van het vormverzuim. Daarnaast zal de rechtbank ook de bekennende verklaring ten aanzien van de woninginbraak gepleegd op 14 juni 2014 (feit 2) uitsluiten van het bewijs, nu deze bekennende verklaring naar het oordeel van de rechtbank het rechtstreekse gevolg is van de confrontatie met de in zijn kamer aangetroffen gestolen goederen.
Ten aanzien van de bekennende verklaring van verdachte met betrekking tot feit 1 is de rechtbank van oordeel dat deze niet het rechtstreekse gevolg is van het vormverzuim. Tijdens de doorzoeking is er immers niets ter zake van deze woninginbraak in de kamer van verdachte aangetroffen, zodat niet kan worden aangenomen dat verdachte zijn bekennende verklaring met betrekking tot feit 1 heeft afgelegd als direct gevolg van de confrontatie met de aangetroffen goederen. De enkele omstandigheid dat verdachte zijn bekennende verklaring heeft afgelegd na te zijn geconfronteerd met de aangetroffen goederen is daarvoor onvoldoende. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding deze bekennende verklaring uit te sluiten van het bewijs.
Bewijs ten aanzien van feit 1
Op grond van de bewijsmiddelen waarnaar in de inleiding is verwezen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Vrijspraak feit 2 en 3
De rechtbank is van oordeel dat het dossier geen wettig bewijs bevat dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de woninginbraak gepleegd in vereniging op 13 juni 2014 en de woninginbraak gepleegd op 14 november 2014, dan wel de heling van de goederen die zijn weggenomen bij de woninginbraak van 14 november 2014. Gelet hierop zal de rechtbank verdachte ten aanzien van feit 2 en feit 3 primair en subsidiair vrijspreken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van verdachte bewezen dat:
1.
hij
op31 december 2014 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning
(gelegen [adres 2] ) heeft weggenomen
- een hoofdtelefoon (merk Sennheiser) en
- een parelketting en
- een horloge (merk Storm) en
- een bedelarmband,
toebehorende aan [slachtoffer 1] , zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik te hebben gebracht
door braak
eninklimming, te weten door zich naar die woning te
begeven en vervolgens met schroevendraaiers, een raam van die woning open te breken en vervolgens de woning via dat raam binnen te gaan;
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 140 uren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij een veroordeling aan verdachte een onvoorwaardelijke straf op te leggen die gelijk is aan de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht met daarnaast eventueel een voorwaardelijke taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak in vereniging gepleegd. Met zijn handelen heeft verdachte het eigendomsrecht van de eigenaar van de goederen en het woongenot van de bewoners aangetast, enkel en alleen uit eigen geldelijk gewin. Aan de woning is, om toegang te verkrijgen, schade toegebracht en tevens is in de woning het een en ander overhoop gehaald, hetgeen belastend moet zijn geweest voor de bewoners. Bij de inbraak zijn ook verschillende goederen weggenomen die tot op heden niet terug zijn bij de bewoners. Het is daarnaast een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van een woninginbraak zich in hun privacy en veiligheid aangetast kunnen voelen, omdat er iemand in hun huis is geweest. Veelal blijven slachtoffers nog lang last houden van angstgevoelens; ze voelen zich niet meer veilig en zijn bang dat er opnieuw zal worden ingebroken.
De rechtbank heeft kennis genomen van het uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte d.d. 4 september 2017. Daaruit is gebleken dat verdachte niet eerder in aanraking is gekomen met justitie. Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van de reclassering d.d. 30 maart 2015 waarin geadviseerd wordt om een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een andere voorwaarde het gedrag betreffende, namelijk het realiseren van een zinvolle dagbesteding.
Bij de bepaling van de zwaarte van de straf neemt de rechtbank tot uitgangspunt de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd, neergelegd in de door de Landelijke Commissie voor Straftoemeting opgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting (LOVS-oriëntatiepunten). Bij een woninginbraak door een first-offender gepleegd, wordt blijkens de LOVS-oriëntatiepunten doorgaans een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden opgelegd. De rechtbank neemt voornoemde straf tot uitgangspunt en houdt rekening met het feit dat onderhavige woninginbraak in vereniging is gepleegd, hetgeen strafverzwarend is. Anderzijds weegt de rechtbank ten gunste van verdachte mee dat zijn persoonlijke omstandigheden in positieve zin lijken te zijn veranderd en dat sprake is van een overschrijding met enkele maanden van de redelijke termijn waarbinnen een zaak behoort te zijn afgedaan.
Alles afwegende acht de rechtbank het weliswaar passend en geboden om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen, maar zal deze worden beperkt tot de tijd dat verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast zal een taakstraf van na te noemen duur worden opgelegd. Gelet op de sinds het reclasseringsrapport in positieve zin gewijzigde persoonlijke omstandigheden van verdachte, ziet de rechtbank geen aanleiding om daarnaast nog een voorwaardelijke straf op te leggen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen gegrond op de artikelen:
- 9, 22c, 22d, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de bij dagvaarding onder 2, 3 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan op de wijze als hierboven onder 3.5 is omschreven en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming;
verklaart het bewezen verklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
33 (drieëndertig) dagen;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt verdachte voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
100 (honderd) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
50 (vijftig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M.M. Smilde-Schölvinck, voorzitter,
mr. M.A.J. van de Kar, rechter,
mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R.A. Hopman, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 oktober 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2015000496, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag/Loosduinen – Laak - E, bureau Ypenburg Leidschenveen (doorgenummerd blz. 1 t/m 125).
2.Proces-verbaal van aangifte d.d. 1 januari 2015, blz. 29 en 30
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 januari 2015, blz. 35
4.Processen-verbaal van verhoor verdachte d.d. 3 januari 2015, blz. 48, 49, 50