2.1.Op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover hier van belang, kan de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f, g of h van deze wet in bewaring worden gesteld indien:
a. a) bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling;
b) bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, met name indien er sprake is van een risico op onttrekking.
In de preambule van Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (herschikking) (Opvangrichtlijn) is onder meer het volgende vermeld.
“ (15) De bewaring van verzoekers moet worden toegepast in overeenstemming met het onderliggende beginsel dat personen niet in bewaring mogen worden gehouden om de enkele reden dat zij internationale bescherming zoeken, met name overeenkomstig de internationale wettelijke verplichtingen van de lidstaten en overeenkomstig artikel 31 van het Verdrag van Genève. Verzoekers mogen alleen in bewaring worden genomen onder de in deze richtlijn vastgestelde, zeer duidelijk omschreven uitzonderlijke voorwaarden en alleen indien dit beantwoordt aan de beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid, zowel wat de wijze als wat het doel van de bewaring betreft. Verzoekers die in bewaring worden gehouden, dienen daadwerkelijk de noodzakelijke procedurele waarborgen te kunnen genieten, zoals een beroep voor een nationale rechterlijke instantie.
(16) Wat betreft administratieve procedures in verband met de redenen van bewaring, vereist het begrip „met de nodige zorgvuldigheid” ten minste dat de lidstaten concrete en wezenlijke maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de tijd die nodig is om de redenen van bewaring te verifiëren zo kort mogelijk is, en dat er een daadwerkelijk vooruitzicht is dat deze verificatie binnen de kortst mogelijke tijd met resultaat kan worden uitgevoerd. De bewaring mag niet langer duren dan redelijkerwijs nodig is om de betrokken procedures te voltooien.”
Op grond van artikel 8, derde lid, van de Opvangrichtlijn, voor zover hier van belang, mag een verzoeker in bewaring worden gehouden:
a. a) om zijn identiteit of nationaliteit vast te stellen of na te gaan;
b) om de gegevens te verkrijgen die ten grondslag liggen aan het verzoek om internationale bescherming en die niet zouden kunnen worden verkregen als de betrokkene niet in bewaring zou worden gehouden, met name in geval van risico op onderduiken van de verzoeker.
Op grond van artikel 9, eerste lid, eerste volzin, van de Opvangrichtlijn wordt een verzoeker slechts in bewaring gehouden voor een zo kort mogelijke termijn en slechts zo lang de in artikel 8, lid 3, genoemde redenen van toepassing zijn.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder b, van de Opvangrichtlijn wordt voor de toepassing van deze richtlijn verstaan onder verzoeker: een onderdaan van een derde land of een staatloze die een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend waarover nog geen definitieve beslissing is genomen.
In de memorie van toelichting op de Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (PbEU 2013, L 180) en Richtlijn 2013/33/EU van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (PbEU 2013, L 180) (TK 2014-2015, 34 088, nr. 3, blz. 33) is onder meer het volgende vermeld.
“ Bij inbewaringstelling met het oog op identiteitsvaststelling gaat het om in bewaring stellen ten behoeve van onderzoek naar de identiteit. Dit wordt geregeld in artikel 59b, eerste lid, onderdeel a (artikel 8, derde lid onderdeel a van de Opvangrichtlijn). Het kan hierbij gaan om bijvoorbeeld leeftijdsonderzoek of taalonderzoek. Ook hierbij geldt dat er sprake dient te zijn van omstandigheden die de inbewaringstelling rechtvaardigen. Het gaat daarbij in ieder geval om situaties waarin er sprake is van gerede twijfel over de identiteit, waarbij er een risico op onderduiken is wanneer het onderzoek niet in een gesloten procedure wordt afgerond.”