Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[verzoekster],
geboren op [geboortedatum en plaats],
Rechtbank Den Haag
Op 22 augustus 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoekster, die op 23 mei 2017 een verzoekschrift indiende, werd op 15 augustus 2017 gehoord in de rechtbank, vergezeld door haar zoon en twee medewerkers van de ISD Bollestreek. De rechtbank overwoog dat op basis van artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet het verzoek alleen kan worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat verzoekster te goeder trouw is geweest met betrekking tot het ontstaan en/of onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift.
De rechtbank constateerde dat verzoekster aanzienlijke schulden had aan de Belastingdienst, oplopend tot € 53.325,00, die waren ontstaan door aanslagen inzake de inkomstenbelasting en de Zorgverzekeringswet in de periode 2014-2017. De Belastingdienst had in eerdere correspondentie aangegeven dat het onvoldoende aannemelijk was dat verzoekster te goeder trouw had gehandeld. Verzoekster had verklaard dat zij na contact met de Belastingdienst was verzekerd dat zij geen belasting over ontvangen alimentatie hoefde te betalen, maar deze verklaring werd door de Belastingdienst als ongeloofwaardig beschouwd.
De rechtbank concludeerde dat verzoekster, ondanks de telefonische mededeling van de Belastingdienst, wist dat zij belasting diende te betalen en had nagelaten om gelden te reserveren voor het geval de informatie niet correct zou zijn. Gezien deze omstandigheden kon de rechtbank niet concluderen dat verzoekster te goeder trouw was geweest. Daarom werd het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen.