ECLI:NL:RBDHA:2017:11630

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2017
Publicatiedatum
12 oktober 2017
Zaaknummer
C/09/13/506 F en C/09/17/386 R
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de schuldsaneringsregeling na opheffing van faillissement

Op 15 september 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de opheffing van het faillissement van verzoeker, die tevens verzocht om toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoeker had eerder, op 11 juni 2013, faillissement aangevraagd, maar was niet in staat geweest om een minnelijke regeling met zijn schuldeisers te treffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker, ondanks het formele beletsel van artikel 15b van de Faillissementswet, ontvankelijk is in zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Dit besluit is genomen omdat verzoeker in de periode van januari 2014 tot juni 2014 een boedelachterstand had van bijna € 4.000,-, en de curator had aangegeven dat verzoeker mogelijk in aanmerking kwam voor een extra correctie van zijn woonlasten. De rechtbank heeft geoordeeld dat verzoeker te goeder trouw is en dat er geen beletselen zijn voor de toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft het faillissement opgeheven, het salaris van de curator vastgesteld op € 36.122,81 en de faillissementskosten op € 1.444,91. Tevens is de looptijd van de schuldsaneringsregeling vastgesteld op drie jaar, met ingang van de uitspraakdatum. De rechtbank benoemde mr. W.J. Don tot rechter-commissaris en gaf de bewindvoerder de opdracht om gedurende dertien maanden aan de schuldenaar gerichte brieven en telegrammen te openen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team Insolventies – enkelvoudige kamer
faillissementsnummer: C/09/XX/XXX F
schuldsaneringsnummer : C/09/XX/XXX R
uitspraakdatum: 15 september 2017

[verzoeker],

wonende te [straatnaam en huisnummer]
[postcode en plaats],
verzoeker,
heeft een verzoekschrift ingediend tot opheffing van het op 11 juni 2013 uitgesproken faillissement van verzoeker onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
De behandeling van het verzoek heeft op 1 september 2017 plaatsgevonden. Daarbij zijn verschenen:
- verzoeker, vergezeld van zijn partner;
- mr. W.M. Bond-Stroek, advocaat;
- mr. J.N. van der Pouw Kraan, curator.
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3, eerste lid, Verordening 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie (herschikking IVO), bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verzoeker in Nederland ligt.
Alvorens de rechtbank tot inhoudelijke behandeling van het verzoekschrift van gefailleerde kan worden overgaan, dient ambtshalve de vraag te worden beantwoord of gefailleerde een beroep op artikel 15b, eerste lid, van de Faillissementswet (Fw) toekomt. Hiervoor is het volgende van belang.
Op grond van artikel 15b Fw kan een gefailleerde de rechtbank verzoeken om zijn faillissement op te heffen onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Een dergelijk verzoek kan blijkens het eerste lid van dit artikel echter alleen worden gedaan indien redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de gefailleerde wegens hem toe te rekenen omstandigheden binnen de termijn bedoeld in artikel 3, eerste lid, geen verzoekschrift tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling heeft ingediend of indien het faillissement is uitgesproken op eigen aangifte van de schuldenaar. In het onderhavige geval doet het eerstgenoemde van de in het eerste lid genoemde situaties zich voor. Immers, gefailleerde heeft op 18 maart 2013 een verzoekschrift als bedoeld in artikel 284 Fw ingediend, waarin hij op 22 mei 2013 niet-ontvankelijk is verklaard. Het is de rechtbank uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting is besproken echter gebleken dat verzoeker, ten tijde van het verzoekschrift tot faillietverklaring en tot op heden, met geen enkele mogelijkheid een minnelijke regeling met zijn schuldeisers tot stand heeft kunnen brengen en in de (nabije) toekomst zal kunnen brengen.
Daarmee leidt niet-ontvankelijkheid van verzoeker in het onderhavige verzoek en verwijzing naar het minnelijke traject tot een niet doelmatige en ongewenste situatie. De rechtbank is van oordeel dat een redelijke wetstoepassing derhalve met zich brengt dat verzoeker, ondanks het formele beletsel van artikel 15b Fw, ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek tot het toepassen van de schuldsaneringsregeling, zodat kan worden overgegaan tot de inhoudelijke behandeling van het verzoek.
In het faillissement is nog geen verificatievergadering gehouden.
Het is de rechtbank gebleken dat in het faillissement in de periode van januari 2014 tot en met juni 2014 een boedelachterstand van bijna € 4.000,- is ontstaan. Uit de toelichting ter zitting van de curator volgt dat de omvang van de afdrachtverplichting (en daarmee de boedelachterstand) verzoeker niet eerst dan eind juni 2014 kenbaar is gemaakt, dat de achterstand niet verwijtbaar is ontstaan en het na juni 2014 niet mogelijk is gebleken de achterstand in te lopen. Ook heeft de curator te kennen gegeven dat verzoeker mogelijk in aanmerking komt voor een extra correctie van zijn woonlasten en dat, indien deze correctie wordt toegepast, zelfs sprake is van een boedelvoorstand. Nu verzoeker voltijds werkt en het overgrote deel van de schulden te goeder trouw is ontstaan en/of buiten de vijfjaarstermijn van artikel 288 Fw valt en ook voor het overige niet is gebleken van beletselen die aan toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling in de weg staan zal de rechtbank het verzoek toewijzen.
De rechtbank zal het bedrag van de faillissementskosten en het salaris van de curator vaststellen.

BESLISSING

De rechtbank:
- heft het faillissement van verzoeker op;
- stelt het salaris van de curator, mr. J.N. van der Pouw Kraan, vast op € 36.122,81 (exclusief de daarover verschuldigde omzetbelasting), waarvan reeds eerder bij wijze van voorschot € 17.017,89 is toegekend;
- stelt het bedrag van de faillissementskosten vast op € 1.444,91 (exclusief de verschuldigde omzetbelasting), waarvan reeds eerder bij wijze van voorschot € 680,72 is toegekend;
- spreekt de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum en plaats],
wonende te [straatnaam en woonplaats],
voorheen handelend onder de naam [onderneming],
gevestigd [straatnaam, huisnummer, postcode en plaats],
ingeschreven bij de Kamer van Koophandel te [plaatsnaam] onder nummer [00000000];
- stelt de looptijd van de schuldsaneringsregeling vast op 3 jaar, met ingang van heden;
- verstaat dat deze insolventieprocedure een hoofdinsolventieprocedure is als bedoeld in artikel 3, eerste lid, Verordening 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie (herschikking IVO);
- benoemt tot rechter-commissaris mr. W.J. Don,
en tot bewindvoerder M.A.T. Noordzij (Noordzij Insolventies),
correspondentieadres:
Postbus 181
2640 AD Pijnacker;
- geeft last aan de bewindvoerder tot het openen van aan de schuldenaar gerichte brieven en telegrammen gedurende een termijn van 13 maanden;
- kent aan de bewindvoerder voor de duur van de schuldsaneringsregeling een voorschot toe op het salaris ter hoogte van het bedrag als bedoeld in artikel 320, lid 6 van de Faillissementswet en vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur.
Gewezen door mr. N. Nobel en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 september 2017 in tegenwoordigheid van F.J. Knaap LL.B., griffier.
De behandelend juridisch medewerker is R. Becker